ECLI:NL:CRVB:2014:1627

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 april 2014
Publicatiedatum
13 mei 2014
Zaaknummer
12-3529 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de indicatie voor huishoudelijke verzorging en de toepassing van de hardheidsclausule

In deze zaak gaat het om de indicatie voor huishoudelijke verzorging van appellant, die in de periode van 5 juli 2010 tot en met 4 oktober 2011 een persoonsgebonden budget ontving voor huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Appellant ontving drie uur en 45 minuten per week, waarvan drie uur voor zwaar huishoudelijk werk en 45 minuten voor wassen en strijken. Na een aanvraag voor verlenging van de indicatie heeft de indicatiesteller, R. Meijs, vastgesteld dat appellant alleen recht heeft op compensatie voor zwaar huishoudelijk werk. Het college van burgemeester en wethouders van Venlo heeft vervolgens besloten dat appellant recht heeft op drie uur hulp per week voor de periode van 5 oktober 2011 tot 4 oktober 2016.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat de indicatie-adviseur niet zijn gehele woning heeft bekeken en dat zijn uitzonderlijke woonsituatie niet voldoende is meegewogen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalt appellant zijn bezwaren en stelt hij dat de indicatie niet in overeenstemming is met zijn werkelijke behoeften, gezien zijn medische situatie.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college de adviezen van de indicatiesteller voldoende zorgvuldig heeft behandeld en dat de indicatie voor zwaar huishoudelijk werk in overeenstemming is met de geldende beleidsregels. De Raad concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om van de normtijden af te wijken. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/3529 WMO
Datum uitspraak: 30 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
16 mei 2012, 12/296 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Venlo (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend, waarop appellant heeft gereageerd.
Partijen hebben desgevraagd nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2014. Appellant is in persoon verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door H.H.A. Kessels en
mr. C.J.H.M. Michels.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft in de periode van 5 juli 2010 tot en met 4 oktober 2011 in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) drie uur en 45 minuten per week huishoudelijke hulp ontvangen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Deze voorziening bestond uit drie uur per week zwaar huishoudelijk werk en 45 minuten per week wassen en strijken.
1.2.
Naar aanleiding van de aanvraag om verlenging van de eerdere indicatie voor huishoudelijke verzorging heeft indicatiesteller R. Meijs van MO-zaak een onderzoek ingesteld. Hieruit is geconcludeerd dat appellant uitsluitend dient te worden gecompenseerd voor zwaar huishoudelijk werk.
1.3.
Bij besluit van 6 oktober 2011 heeft MO-zaak namens het college appellant in aanmerking gebracht voor hulp bij het huishouden voor drie uur per week (klasse 2) voor de periode van 5 oktober 2011 tot 4 oktober 2016, in de vorm van een pgb.
1.4.
Naar aanleiding van het tegen het besluit van 6 oktober 2011 gemaakte bezwaar heeft MO-zaak onder andere op 12 december 2011 een huisbezoek afgelegd. De indicatie-adviseur heeft geconstateerd dat sprake is van een zogenoemde split level woning, bestaande uit drie verdiepingen met daarin onder andere twee slaapkamers, een als kantoor in gebruik genomen slaapkamer en een woonkamer, alsmede een souterrain. De indicatie-adviseur heeft hieruit de conclusie getrokken dat het een eengezinswoning betreft waarvoor volgens de richtlijnen drie uur hulp bij het huishouden voor overname van de zware huishoudelijke taken wordt gerekend en dat de grootte van de woning geen aanleiding geeft om hiervan af te wijken.
1.5.
Bij besluit van 18 januari 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 oktober 2011 onder verwijzing naar de adviezen van
MO-zaak ongegrond verklaard. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de indicatie voor zwaar huishoudelijk werk van drie uur per week overeenkomt met de normtijden voor een alleenstaande in een eengezinswoning zoals opgenomen in Beleidsregels hulp bij het huishouden. Verder acht het college de afgegeven indicatie van drie uur per week voor het uitvoeren van zware huishoudelijke taken ook in de woonsituatie van appellant voldoende. Ten slotte is niet gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan toepassing gegeven zou moeten worden aan de hardheidsclausule.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant voert in hoger beroep aan dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn uitzonderlijke woonsituatie, te weten een woning bestaande uit “vijf lagen” en dat vanwege deze uitzonderlijke woonsituatie zijn beroep op de hardheidsclausule dient te worden gehonoreerd. Verder heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de indicatie kan worden gedragen door de aan het college uitgebrachte adviezen van MO-zaak. Appellant heeft gewezen op het in zijn ogen onzorgvuldig uitgevoerde huisbezoek op 12 december 2011. Hij vindt het niet zorgvuldig dat tijdens dat huisbezoek niet zijn hele woning is bekeken. Voorts vraagt appellant zich af hoe gedegen het medisch onderzoek is geweest, nu alleen is afgegaan op medische informatie die zijn huisarts heeft verstrekt. Appellant wijst erop dat hij inmiddels deelneemt aan een medicijnonderzoek van de afdeling cardiologie van het VieCurie-ziekenhuis in Venlo en dat daaruit is gebleken dat de pompcapaciteit van zijn hart slechts 25% is van de pompcapaciteit van een normaal hart.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De volgende wet- en regelgeving is van toepassing.
4.1.1.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder g, van de Wmo wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder maatschappelijke ondersteuning: “(…)
6°. het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijke verkeer;
(…).”
4.1.2.
Artikel 4, eerste lid, van de Wmo bepaalt dat ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4°, 5° en 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, het college van burgemeester en wethouders voorzieningen treft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem onder meer in staat stellen om een huishouden te voeren.
4.1.3.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wmo stelt de gemeenteraad met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vast over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening.
4.1.4.
Aan artikel 5, eerste lid, van de Wmo is in de gemeente Venlo uitvoering gegeven door vaststelling van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Venlo 2011 (Verordening).
4.1.5.
Ingevolge artikel 8, aanhef en onder c, van de Verordening kan de door het college ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden te verstrekken voorziening bestaan uit een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden. De omvang van de hulp bij het huishouden wordt volgens artikel 11 van de Verordening uitgedrukt in aldaar weergegeven klassen met de daarbij behorende uren.
4.1.6.
Ingevolge het op de Verordening gebaseerde Besluit nadere regels Wet maatschappelijke ondersteuning Venlo 2011 (Besluit) wordt hulp bij het huishouden verstrekt met inachtneming van de bepalingen in de Beleidsregels hulp bij het huishouden (Beleidsregels) en de Beleidsregels gebruikelijke zorg, zoals opgenomen als bijlage 1A, respectievelijk bijlage 1B van dat Besluit. Deze Beleidsregels hebben een aantal bijlagen, waaronder de bijlage 2 Normeringskader en de bijlage 3 Standaardindicaties. In bijlage 2 is de tijdnormering voor huishoudelijke taken opgenomen. Onder het kopje ‘zwaar huishoudelijk werk’ is onder meer vermeld dat de omvang van de benodigde ondersteuning meer afhankelijk is van de grootte en inrichting van de woning dan van de aanwezigheid van een extra persoon. Zo leidt een “1 persoonshuishouden/<2 kmrs” tot “klasse 1 1x per 3 uur in de 14 dagen” en een “2 persoonshuishouden/> 3 kmrs” tot klasse 2”. Onder het kopje “Factoren meer/minder hulp” is onder andere vermeld dat alleen kamers die in gebruik zijn worden schoongehouden. In bijlage 3 worden drie verschillende situaties onderscheiden: A. alleenstaande (seniorenwoning/flat), B. alleenstaande (eengezinswoning) en C.
twee-/meerpersoonshuishouden (woonsituatie niet van belang). Voor een alleenstaande in een eengezinswoning geldt voor zwaar huishoudelijke werk een normtijd van 180 minuten per week.
4.2.
Het college heeft aan zijn besluitvorming de adviezen van MO-zaak van 5 oktober 2011 en 12 december 2011 ten grondslag mogen leggen, omdat die adviezen voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Indicatiesteller Meijs heeft dossierstudie verricht, telefonisch contact gehad met appellant en intern overlegd met medisch adviseur K. in ’t Veld, die de beschikking had over recente informatie van de huisarts, inclusief de daarin vermelde bevindingen van de cardioloog. Op basis van dit onderzoek is vastgesteld dat appellant energetische beperkingen ondervindt op basis van cardiaal lijden. In bezwaar heeft MO-zaak opnieuw het dossier bestudeerd en intercollegiaal overleg gevoerd en is op
12 december 2011 een huisbezoek afgelegd, waarbij de mogelijkheden, beperkingen en behoeften van appellant zijn beoordeeld. Uit het voorgaande blijkt tevens dat bij het medisch onderzoek niet alleen is afgegaan op informatie die appellants huisarts heeft verstrekt zodat de daartoe strekkend beroepsgrond niet slaagt. In de stukken en in de door appellant bij brief van 26 november 2012 ingebrachte brief van 7 februari 2012 van de cardioloog F.J.W. van Rey aan de huisarts ziet de Raad voorts geen aanknopingspunten om te oordelen dat MO-zaak geen volledig beeld heeft gekregen van de beperkingen van appellant.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant ondanks zijn cardiale aandoening in staat kan worden geacht de licht huishoudelijke taken zoals opruimen, afwassen en stof afnemen en de was- en strijkverzorging zelf te doen. Wel is in geschil de tijd die het college heeft toegekend voor het zwaar huishoudelijk werk zoals stofzuigen en het reinigen van sanitair en keuken.
4.4.
De beroepsgrond van appellant dat de rechtbank ten onrechte ervan is uitgegaan dat de woning uit vier lagen bestaat kan niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Op grond van de van toepassing zijnde Beleidsregels met bijlagen is niet het aantal verdiepingen van een woning bepalend, maar het aantal kamers. Nu vaststaat dat sprake is van een woning met drie kamers of meer heeft het college terecht geconcludeerd dat het toegekende aantal uren voor zwaar huishoudelijk werk in overeenstemming is met de Beleidsregels en de daarbij behorende bijlagen. De beroepsgrond van appellant dat niet mag worden afgegaan op de bevindingen van het huisbezoek omdat de indicatie-adviseur niet de hele woning heeft bekeken, kan evenmin slagen. Ten eerste komt de door appellant in hoger beroep genoemde indeling van de drie verdiepingen en het souterrain overeen met de door de indicatie-adviseur in de rapportage van 12 december 2011 neergelegde indeling. Appellant noemt in hoger beroep één extra verdieping, namelijk de begane grond met voortuin, hal, gang en trap. Nog daargelaten dat deze verdieping geen kamers heeft die moeten worden schoongehouden, heeft het college ter zitting aangevoerd dat nu al is uitgegaan van het maximum aantal minuten/uren voor zwaar huishoudelijk werk, het afzonderlijk in ogenschouw nemen van alle ruimten door de indicatie-adviseur niet zou hebben geleid tot een andere conclusie.
4.5.
Het college heeft bij de vaststelling van de omvang van de huishoudelijke verzorging gehandeld in overeenstemming met de in de Beleidsregels opgenomen normtijden. Van onjuistheid of onredelijkheid van deze normtijden is de Raad op basis van hetgeen appellant heeft aangevoerd niet gebleken. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van deze regels zou moeten worden afgeweken is de Raad evenmin gebleken.
4.6.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat in dit geval toepassing van de verordening niet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, als bedoeld in de in de Verordening opgenomen hardheidsclausule.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en M.F. Wagner en
J.M.A. van der Kolk-Severijns als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 april 2014.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) G.J. van Gendt

RB