ECLI:NL:CRVB:2014:1610
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens verzwegen vermogen in Marokko
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 2 september 2002 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De bijstand werd ingetrokken omdat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam vermoedde dat appellante vermogen in het buitenland had, waaronder een woning in Marokko en een bankrekening bij de Banque Populaire. Dit vermoeden was gebaseerd op anonieme meldingen en een onderzoek door de sociale recherche. Het college concludeerde dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van dit vermogen, wat leidde tot de intrekking van de bijstand met terugwerkende kracht tot 1 januari 2006 en een terugvordering van € 86.999,48.
De rechtbank verklaarde de beroepen van appellante ongegrond, maar appellante ging in hoger beroep. In hoger beroep betwistte zij dat zij over vermogen beschikte dat boven de voor haar geldende vermogensgrens lag. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college niet voldoende bewijs had geleverd dat appellante een woning in Marokko bezat. De onderzoeksbevindingen waren niet toereikend om te concluderen dat appellante de inlichtingenverplichting had geschonden met betrekking tot de woning.
Wat betreft de bankrekening bij de Banque Populaire oordeelde de Raad dat het college wel aannemelijk had gemaakt dat appellante mede-rekeninghouder was en dat zij hierover had moeten rapporteren. De Raad concludeerde dat de bestreden besluiten niet met de vereiste zorgvuldigheid waren voorbereid en vernietigde deze besluiten. Het college werd opgedragen om binnen zes weken het gebrek in de besluiten te herstellen en een nieuw besluit te nemen op basis van de resultaten van een nader onderzoek naar het bezit van de woning in Marokko.