In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2014 uitspraak gedaan over de hoger beroepen van betrokkene tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een ambtenaar, had bezwaar gemaakt tegen een contactverbod dat hem was opgelegd na een klacht van een vrouwelijke collega over ongewenst gedrag. De Raad oordeelde dat het college het bezwaar tegen het contactverbod ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard. Het college had onvoldoende feitenonderzoek verricht en niet voldaan aan het vereiste van hoor en wederhoor. De verwijten aan betrokkene werden als voorbarig beschouwd, en het contactverbod werd als een inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer aangemerkt, waardoor het als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moest worden gekwalificeerd.
Daarnaast werd de beoordeling van betrokkene's functioneren ter discussie gesteld. Het college had betrokkene's competenties 'samenwerken' en 'communicatieve vaardigheden' als onvoldoende beoordeeld, maar de Raad oordeelde dat deze beoordelingen onvoldoende onderbouwd waren. De Raad concludeerde dat het college niet aannemelijk had gemaakt dat betrokkene niet had meegewerkt aan teambuilding en dat de klacht van de vrouwelijke collega niet op zorgvuldige wijze was behandeld. De Raad vernietigde de besluiten van het college en herstelde de beoordeling van betrokkene, waarbij het college werd veroordeeld in de proceskosten van betrokkene.