ECLI:NL:CRVB:2014:1554

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 april 2014
Publicatiedatum
7 mei 2014
Zaaknummer
12-5967 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van de WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die sinds 2 september 2008 arbeidsongeschikt is, heeft zijn werkzaamheden als magazijnmedewerker en schoonmaker door diverse gezondheidsklachten moeten staken. Het Uwv heeft op 17 januari 2011 besloten om appellant met ingang van 31 augustus 2010 geen WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar de rechtbank Utrecht verklaarde het beroep ongegrond op 25 september 2012.

In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat hij op medische en psychische gronden niet in staat is om de geduide functies te verrichten. Hij kondigde aan nadere medische informatie te zullen overleggen, maar heeft deze niet ingediend. Het Uwv heeft in het verweerschrift bevestigd dat de eerdere uitspraak van de rechtbank moet worden gehandhaafd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht geen aanknopingspunten heeft gezien voor het oordeel dat de medische grondslag van het bestreden besluit onjuist is. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsartsen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/5967 WIA
Datum uitspraak: 2 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
25 september 2012, 11/2818 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Kellouh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaken 12/5970 WW en 13/1801 ZW plaatsgevonden op 19 februari 2014. Namens appellant is verschenen mr. Kellouh. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst. De Raad doet in iedere zaak afzonderlijk uitspraak.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is op 2 september 2008 uitgevallen voor zijn werkzaamheden als magazijnmedewerker bij [werkgever 1] en voor zijn werkzaamheden als schoonmaker bij[werkgever 2] vanwege vermoeidheid, flauwvallen, hoofdpijn en rugklachten. Appellant heeft zijn werkzaamheden bij [werkgever 2] een aantal malen hervat, maar is steeds opnieuw uitgevallen. Gedurende de wachttijd heeft appellant naast lichamelijke klachten ook psychische klachten ondervonden.
1.2. Bij besluit van 17 januari 2011 heeft het Uwv appellant met ingang van 31 augustus 2010 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontzegt omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het tegen dit besluit door appellant gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 22 juli 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dit beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien voor de conclusie dat de rapporten van de verzekeringsartsen onzorgvuldig tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten of niet concludent zijn. Zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts hebben appellant gezien een anamnese afgenomen en lichamelijk onderzoek verricht. De bezwaarverzekeringsarts heeft de door appellant overgelegde medische informatie bij zijn beoordeling betrokken. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door de verzekeringsartsen in hun rapporten gegeven beoordeling onjuist is in die zin dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Ten slotte heeft de rechtbank geconstateerd dat er ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling geen gronden naar voren zijn gebracht en geoordeeld dat de bezwaararbeidsdeskundige toereikend heeft gemotiveerd dat appellant de geduide functies, rekening houdend met zijn beperkingen, kan verrichten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij op basis van medische en psychische gronden niet in staat is om de geduide functies te verrichten en aangekondigd dat hij nadere medische informatie zal overleggen waaruit blijkt dat hij met ingang van 31 augustus 2010 ook deze beperkingen had.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ook in hoger beroep heeft appellant zijn gronden beperkt tot de medische grondslag van het bestreden besluit.
4.2.
Voor de toepasselijke wettelijke bepalingen wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Terecht heeft de rechtbank in de voorhanden zijnde medische stukken geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat de medische grondslag van het bestreden besluit onjuist is. Zo volgt uit een brief van behandelend psychiater A. Besamusca-Ekelschot van 1 februari 2011 dat appellant wordt verwezen naar een instantie voor maatschappelijke hulp omdat de maatschappelijke problematiek van appellant het beeld erg lijkt te overheersen en zijn depressie lijkt te onderhouden. Een medische oorzaak voor zijn klachten wordt niet gegeven. Ondanks aankondiging hiervan heeft appellant in hoger beroep geen nadere (medische) stukken ingebracht, noch over zijn psychische gesteldheid, noch met betrekking tot zijn voetklachten. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellant bevestigd dat zij geen nadere stukken heeft over de medische situatie van appellant ten tijde in geding (31 augustus 2010). Voor het oordeel, dat de (psychische) beperkingen van appellant op die datum zijn onderschat, zijn daarom ook in hoger beroep geen aanknopingspunten.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit bestaat er ook geen aanleiding om te oordelen dat de aan appellant voorgehouden functies in medisch opzicht niet passend zijn.
4.5.
Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 april 2014.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) E. Heemsbergen
IvR