ECLI:NL:CRVB:2014:1554
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van de WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die sinds 2 september 2008 arbeidsongeschikt is, heeft zijn werkzaamheden als magazijnmedewerker en schoonmaker door diverse gezondheidsklachten moeten staken. Het Uwv heeft op 17 januari 2011 besloten om appellant met ingang van 31 augustus 2010 geen WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar de rechtbank Utrecht verklaarde het beroep ongegrond op 25 september 2012.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat hij op medische en psychische gronden niet in staat is om de geduide functies te verrichten. Hij kondigde aan nadere medische informatie te zullen overleggen, maar heeft deze niet ingediend. Het Uwv heeft in het verweerschrift bevestigd dat de eerdere uitspraak van de rechtbank moet worden gehandhaafd.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht geen aanknopingspunten heeft gezien voor het oordeel dat de medische grondslag van het bestreden besluit onjuist is. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsartsen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.