ECLI:NL:CRVB:2014:1553
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van WW-uitkering na onterecht ontvangen bedragen door appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugvordering van een WW-uitkering aan appellant. Appellant had zich op 2 september 2008 ziek gemeld voor zijn werkzaamheden bij twee werkgevers. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant met ingang van 31 augustus 2010 een WW-uitkering toegekend, gebaseerd op een gemiddeld aantal arbeidsuren (GAA) van 48,28 per week. Echter, appellant had na deze datum nog inkomsten uit zijn dienstverband bij een van de werkgevers, wat niet was meegenomen in de berekening van de uitkering.
Het Uwv heeft op 21 oktober 2011 de WW-uitkering van appellant herzien en een bedrag van € 1.715,15 teruggevorderd over een bepaalde periode. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij alle relevante informatie aan het Uwv had doorgegeven en dat er geen dringende redenen waren voor de terugvordering.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat hij een te hoog bedrag aan uitkering ontving, gezien de informatie in het toekenningsbesluit. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.