ECLI:NL:CRVB:2014:1546
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.J. de Mooij
- W.H. Bel
- G. van Zeben-de Vries
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake aanvraag rolstoelen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 4 oktober 2013 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant, geboren in 1959, heeft restletsel na een neurologische aandoening en is aangewezen op een rolstoel. In 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leudal appellant twee lichtgewicht rolstoelen ter beschikking gesteld. Op 28 maart 2012 verzocht appellant om twee nieuwe handbewogen lichtgewicht rolstoelen. Het college heeft op 24 juli 2012 besloten om appellant twee rolstoelen in bruikleen te verstrekken, maar deze zijn niet geleverd vanwege een gebrek aan overeenstemming over het aflevertijdstip. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, omdat hij van mening was dat de rolstoel van het type Breezy X3 niet inklapbaar is.
De rechtbank oordeelde dat het college adequaat had gecompenseerd in de beperkingen van appellant en dat hij niet had aangetoond dat beide rolstoelen vouwbaar moesten zijn. Appellant heeft hoger beroep ingesteld, maar in de tussentijd heeft hij zijn aanvraag gewijzigd en verzocht om een persoonsgebonden budget in plaats van de rolstoelen in bruikleen. De Centrale Raad van Beroep heeft vervolgens beoordeeld of appellant nog procesbelang had bij de inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van voldoende procesbelang, omdat het resultaat dat appellant nastreefde niet meer bereikt kon worden. Daarom werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met H.J. de Mooij als voorzitter en W.H. Bel en G. van Zeben-de Vries als leden. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar op 30 april 2014.