ECLI:NL:CRVB:2014:1528
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de afwijzing van bijstandsaanvraag en verwijtbaarheid van werkloosheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Breda. Appellant had zijn arbeidsovereenkomst op verzoek beëindigd en vroeg om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur had de bijstandsaanvraag afgewezen, omdat appellant verwijtbaar werkloos was geworden. Appellant stelde dat hij om medische redenen gedwongen was zijn baan op te zeggen en maakte bezwaar tegen de afwijzing van zijn bijstandsaanvraag.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant in hoger beroep niet voldoende verifieerbare gegevens heeft overgelegd om aan te tonen dat hij om medische of andere redenen genoodzaakt was zijn baan op te zeggen. De ingangsdatum van de bijstand was ook een punt van geschil, maar de Raad oordeelde dat appellant geen bezwaar had gemaakt tegen deze ingangsdatum, waardoor het beroep op dit punt niet-ontvankelijk werd verklaard. De Raad heeft de relevante wetgeving, waaronder de Algemene wet bestuursrecht en de Maatregelen- en handhavingsverordening WWB, in overweging genomen.
Uiteindelijk heeft de Raad geoordeeld dat de opgelegde maatregel van bijstandsverlaging terecht was, omdat appellant niet aan de vereisten voldeed om in aanmerking te komen voor bijstand. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 29 april 2014.