ECLI:NL:CRVB:2014:1526
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding en schending inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die van 6 juni 2005 tot en met 30 juni 2008 en van 30 maart 2010 tot en met 30 april 2011 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep oordeelt over het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Weststellingwerf ongegrond had verklaard. Het college had de bijstand ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat hij een gezamenlijke huishouding voerde met een andere persoon.
De Raad stelt vast dat er voldoende bewijs is dat appellant en de medebewoner hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en dat zij zorg voor elkaar droegen. Dit blijkt uit verklaringen van appellant, de medebewoner en buurtbewoners. Appellant had verklaard dat hij en de medebewoner samenwoonden en dat hij financieel bijdroeg aan de huishouding. De Raad oordeelt dat het college terecht heeft geconcludeerd dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, wat betekent dat appellant niet recht had op bijstand naar de norm voor een alleenstaande.
De Raad wijst de argumenten van appellant af, waaronder het beroep op rechtsverwerking en de stelling dat het college niet had mogen concluderen dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het college terecht de bijstand heeft ingetrokken en de kosten heeft teruggevorderd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en is openbaar uitgesproken op 29 april 2014.