ECLI:NL:CRVB:2014:1523
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning bijstandsuitkering ingevolge het Bbz 2004 met betrekking tot ingangsdatum en bijzondere omstandigheden
In deze zaak gaat het om de toekenning van een bijstandsuitkering aan appellante ingevolge het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Appellante ontving eerder bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en heeft sinds 1 november 2010 een autorijschool. Na een eerdere toekenning van bijstand heeft appellante op 14 februari 2012 opnieuw bijstand aangevraagd, met als ingangsdatum 1 november 2011. Het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage heeft deze aanvraag afgewezen, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een terugwerkende kracht rechtvaardigden. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het college haar niet tijdig heeft geïnformeerd over de beëindiging van de bijstand en dat er wel degelijk bijzondere omstandigheden zijn die een terugwerkende kracht rechtvaardigen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het college niet verplicht was om appellante te wijzen op de noodzaak om tijdig een aanvraag in te dienen. De Raad heeft bevestigd dat het de eigen verantwoordelijkheid van de betrokkene is om tijdig een aanvraag om bijstand in te dienen. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om af te wijken van de eerder gemaakte afspraken over de ingangsdatum van de bijstand.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 6 mei 2014.