ECLI:NL:CRVB:2014:152

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2014
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
12-6101 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering na beoordeling door bezwaarverzekeringsarts

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die zich op 5 december 2011 ziek had gemeld wegens rugklachten, ontving een Ziektewet (ZW) uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde deze uitkering per 23 januari 2012, na onderzoek door een verzekeringsarts die concludeerde dat appellant niet meer ongeschikt was voor zijn werk als kabeltrekker. Appellant ging in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond op basis van een rapport van de bezwaarverzekeringsarts. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts op verantwoorde wijze had geconcludeerd dat appellant voldoende hersteld was om zijn werk te hervatten. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens ingediend die de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts in twijfel trokken. De Raad oordeelde dat de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv voldoende onderbouwd waren en dat er geen aanleiding was om van deze oordelen af te wijken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

12/6101 ZW
Datum uitspraak: 22 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
27 september 2012, 12/1645 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N. van Breemen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2013. Namens appellant is verschenen mr. O.J.J.C. Koopmans, juridisch medewerker bij het kantoor van
mr. Van Breemen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant heeft zich op 5 december 2011 wegens rugklachten ziek gemeld voor zijn werk als kabeltrekker. Naar aanleiding van die ziekmelding is aan hem een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2. Na onderzoek door een verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 18 januari 2012 de ZW-uitkering met ingang van 23 januari 2012 beëindigd, omdat appellant op en na deze datum niet meer wegens ziekte of gebreken ongeschikt werd geacht tot het verrichten van zijn arbeid.
1.3. Bij besluit van 7 maart 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 januari 2012, onder verwijzing naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 5 maart 2012, ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Gelet op de wijze waarop de bezwaarverzekeringsarts zijn conclusie heeft onderbouwd - op basis van dossierstudie, de bevindingen van de verzekeringsarts en de van appellant verkregen brief van diens behandelend fysiotherapeut en de hoorzitting - was de rechtbank van oordeel dat het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts voldoende zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat appellant volgens het verslag van de hoorzitting heeft afgezien van een lichamelijk onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts. De betwisting hiervan door appellant en zijn dochter achtte de rechtbank ongeloofwaardig. De rechtbank heeft verder overwogen dat de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts niet in strijd waren met de informatie van de behandelend fysiotherapeut en dat appellant geen andere medische informatie heeft overgelegd, waaruit kan worden afgeleid dat de verzekeringsartsen zijn gezondheidstoestand onjuist hebben beoordeeld.
3.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn fysieke klachten niet, althans onvoldoende zijn onderzocht. Hij heeft daarbij herhaald dat het verslag van de hoorzitting een onjuiste weergave is van de gang van zaken, omdat hij wel bereid was mee te werken aan een onderzoek.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is geen aanleiding om van het oordeel van de rechtbank, neergelegd in de aangevallen uitspraak, af te wijken en de aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen niet te onderschrijven. Bij onderzoek door de verzekeringsarts op 18 januari 2012 is bij appellant een adequate rugfunctie geconstateerd en mede op grond daarvan geconcludeerd dat hij belastbaar was voor zijn arbeid. De bezwaarverzekeringsarts heeft, gelet op deze onderzoeksbevindingen, in overeenstemming met de door de behandelend fysiotherapeut verstrekte informatie, vastgesteld dat het hier gaat om aspecifieke rugklachten, waarvan appellant volgens de bezwaarverzekeringsarts ten tijde in geding voldoende was hersteld om zijn werk weer te hervatten. Wat er ook zij van het antwoord op de vraag of appellant heeft geweigerd een medisch onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts te ondergaan, is gelet op het bovenstaande op verantwoorde wijze geconcludeerd dat appellant op de datum in geding niet buiten staat was zijn werk te verrichten. Appellant heeft ook in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht, die reden vormen om de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts in twijfel te trekken. Het Uwv heeft daarom op goede gronden de ZW-uitkering van appellant met ingang van 23 januari 2012 beëindigd.
4.2.
Uit hetgeen onder 4.1 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
De Raad ziet geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en L.J.A. Damen als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2014.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) D.E.P.M. Bary

IJ