ECLI:NL:CRVB:2014:151

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2014
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
12-6693 Wajong
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om terug te komen van eerdere besluiten inzake Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond. Appellante, geboren op 14 april 1981, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die eerder was afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat appellante in 2000 een aanvraag deed voor een Wajong-uitkering vanwege een huidaandoening en gewrichtsklachten, maar dat deze aanvraag in 2002 werd afgewezen omdat zij minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht. In 2010 diende appellante opnieuw een aanvraag in, die werd opgevat als een verzoek om terug te komen van het eerdere besluit. Dit verzoek werd afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die de eerdere beslissing konden rechtvaardigen.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het rapport van psychiater R.W. Jessurun, dat door appellante was overgelegd, niet kon worden aangemerkt als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak werd in het openbaar gedaan.

Uitspraak

12/6693 Wajong
Datum uitspraak: 22 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
12 november 2012, 12/376 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.J. van Woerden, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Woerden. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R. Spanjer.

OVERWEGINGEN

1.1. De Raad verwijst voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met vermelding van het volgende.
1.2. Appellante, geboren op 14 april 1981, heeft op 17 oktober 2000 een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend vanwege een huidaandoening en gewrichtsklachten. Na een verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordeling heeft het Uwv bij besluit van
25 juni 2002 geweigerd om appellante per 14 april 1999 een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen, omdat zij per die datum minder dan 25% arbeidsongeschikt is geacht. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 27 september 2002 ongegrond verklaard.
1.3. Op 20 mei 2010 heeft appellante opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd wegens lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 25 juni 2002. Dit verzoek heeft het Uwv bij besluit van 30 juli 2010 afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die ertoe leiden dat de beslissing van 25 juni 2002 onjuist zou zijn. Daarbij heeft het Uwv appellante meegedeeld dat zij geen recht kan claimen op toekenning van een
Wajong-uitkering op grond van de Wet Amber. Het bezwaar van appellante is bij besluit van 5 januari 2011 niet-ontvankelijk verklaard.
1.4. Op 19 augustus 2011 heeft appellante wederom een aanvraag tot toekenning van een Wajong-uitkering bij het Uwv ingediend. Beoordeling door de verzekeringsarts heeft tot het standpunt geleid dat geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd. Bij besluit van 8 september 2011 heeft het Uwv besloten om niet terug te komen van het gestelde in de beslissing van 30 juli 2010. Bij besluit van 10 februari 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 8 september 2011 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 24 januari 2012 ten grondslag.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat het overgelegde rapport van psychiater R.W. Jessurun van 4 oktober 2011 niet kan worden aangemerkt als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het Uwv heeft mogen stellen dat appellante geen gegevens heeft overgelegd die afdoen aan de besluiten van 25 juni 2002 en 30 juli 2010.
3.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Allereerst wordt vastgesteld dat de aanvraag van appellante van 19 augustus 2011, zoals ook ter zitting door de gemachtigde van appellante bevestigd, tweeledig moet worden opgevat: als een verzoek om terug te komen van het besluit van 25 juni 2002, waarbij het Uwv heeft geweigerd om aan appellante een Wajong-uitkering per 14 april 1999 toe te kennen en als een verzoek om terug te komen van het besluit van 30 juli 2010, waarbij het Uwv heeft geweigerd om een Wajong-uitkering toe te kennen op grond van de Wet Amber, omdat niet is gebleken van toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na de eerdere afwijzing.
4.2.
Overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Awb, mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder genomen besluit terug te komen, worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. Een bestuursorgaan is in het algemeen eveneens bevoegd om, na een eerdere afwijzing, een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een eerder genomen besluit inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, kan door het instellen van beroep tegen dat laatste besluit niet worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst als ware het een eerste afwijzing. Er is alleen plaats voor inhoudelijke toetsing voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Ook als zonder meer duidelijk is dat wat bij de aanvraag is aangevoerd, niet van belang kan zijn voor het eerdere besluit, is voor een inhoudelijke toetsing geen plaats.
4.3.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt in essentie een herhaling van hetgeen zij reeds in beroep naar voren heeft gebracht. Ook in hoger beroep stelt appellante zich op het standpunt dat de informatie van psychiater Jessurun van 4 oktober 2011 aangemerkt moet worden als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
4.4.
De Raad kan zich in dit standpunt niet vinden, zulks in navolging van de rechtbank die de bij haar ingediende gronden afdoende heeft besproken en genoegzaam heeft gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en maakt die tot de zijne. De Raad verwijst in dit verband nog naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 24 januari 2012. Er bestaat geen aanleiding om het gemotiveerde standpunt van de bezwaarverzekeringsarts, dat het rapport van psychiater Jessurun niet als nieuw feit kan worden aangemerkt, voor onjuist te houden.
4.5.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en L.J.A. Damen als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2014.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) D.E.P.M. Bary
JvC