ECLI:NL:CRVB:2014:1495

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 april 2014
Publicatiedatum
2 mei 2014
Zaaknummer
12-3827 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit Uwv inzake Werkloosheidswet en WW-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 4 juli 2012. De zaak betreft een geschil tussen appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WW-uitkering. De Raad had eerder op 18 december 2013 een tussenuitspraak gedaan (ECLI:NL:CRVB:2013:2918) waarin een gebrek in de besluitvorming van het Uwv werd vastgesteld. Het Uwv heeft vervolgens op 14 januari 2014 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij het de ingangsdatum van de WW-uitkering heeft vastgesteld op 15 april 2011, met een verlaging van de uitkering met 30% gedurende vier maanden vanwege te late indiening van de aanvraag en registratie als werkzoekende.

Appellante heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om haar zienswijze over het gewijzigde besluit naar voren te brengen. De Raad heeft in zijn overwegingen verwezen naar de eerdere tussenuitspraak en het gewijzigde besluit van het Uwv. Gezien het feit dat appellante geen zienswijze heeft ingediend, heeft de Raad geoordeeld dat het beroep tegen het besluit van 14 januari 2014 ongegrond is. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep tegen het besluit van 14 januari 2014 ongegrond. Tevens is bepaald dat het Uwv het griffierecht van appellante vergoedt.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met B.M. van Dun als voorzitter en H.G. Rottier en G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als leden, in aanwezigheid van griffier D.E.P.M. Bary. De beslissing is openbaar uitgesproken op 23 april 2014.

Uitspraak

12/3827 WW, 14/1645 WW
Datum uitspraak: 23 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 4 juli 2012, 12/491 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft op 18 december 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:2918) een tussenuitspraak gedaan.
Het Uwv heeft op 14 januari 2014 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Appellante is in de gelegenheid gesteld haar zienswijze over dit besluit naar voren te brengen. Van die gelegenheid heeft zij geen gebruikgemaakt.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 21, eerste en zesde lid, van de Beroepswet is afgezien van een nader onderzoek ter zitting en is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad verwijst voor een uiteenzetting van de feiten waarvan hij bij zijn oordeelsvorming uitgaat naar zijn tussenuitspraak van 18 december 2013.
2.
Met het besluit van 14 januari 2014 heeft het Uwv het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek hersteld. De ingangsdatum van de uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) is in afwijking van de eerdere besluitvorming thans gesteld op 15 april 2011. Het Uwv heeft daarbij tevens besloten dat de WW-uitkering niet wordt betaald van 15 april 2011 tot en met 29 mei 2011. Het Uwv heeft ten slotte de WW-uitkering van appellante bij wijze van maatregel met ingang van 18 april 2011 verlaagd met 30% gedurende vier maanden, op de grond dat appellante de aanvraag om een WW-uitkering te laat heeft ingediend en zich te laat als werkzoekende heeft laten registreren bij het Uwv.
3.1.
Het besluit van 14 januari 2014 wordt, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Awb, mede in de beoordeling betrokken.
3.2.
Nu appellante geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid haar zienswijze te geven over het besluit van 14 januari 2014 en het Uwv met dat besluit overeenkomstig de tussenuitspraak heeft beslist, zal het beroep tegen dit besluit ongegrond worden verklaard.
4.
Hetgeen in de tussenuitspraak en onder 3.2 is overwogen leidt tot de in het dictum vermelde beslissing.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 8 maart 2012 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 14 januari 2014 ongegrond;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 157,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun als voorzitter en H.G. Rottier en
G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2014.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) D.E.P.M. Bary

NW