ECLI:NL:CRVB:2014:149

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2014
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
12-5898 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van gebreken in besluitvorming omtrent vroegbehandeling in de zorg

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem. De zaak betreft een geschil tussen een appellant, vertegenwoordigd door zijn moeder, en de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) over de beschikbaarheid van vroegbehandeling in de zorg. Na een tussenuitspraak waarin een gebrek in het bestreden besluit werd vastgesteld, heeft CIZ aanvullende informatie verstrekt over de mogelijkheden voor vroegbehandeling. De Raad heeft vastgesteld dat er voldoende aannemelijk is gemaakt dat er voor de appellant ten tijde in geding behandelmogelijkheden waren, rekening houdend met de reisafstand en de belastbaarheid van de appellant. De Raad concludeert dat het bestreden besluit nu op een voldoende grondslag berust en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd moet worden. Tevens is CIZ veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 1.704,50 bedragen, en moet CIZ het griffierecht van € 157,- vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming en de noodzaak voor zorgaanbieders om adequaat te reageren op de behoeften van cliënten.

Uitspraak

12/5898 AWBZ
Datum uitspraak: 22 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 24 september 2012, 12/2408 en 12/4058 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)
PROCESVERLOOP
Namens appellant, wettelijk vertegenwoordigd door zijn moeder[naam moeder], heeft mr. I.T. Martens hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2013. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door
J. Henneveld.
Na een tussenuitspraak van de Raad van 17 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ7333, heeft CIZ de Raad bij brief van 12 juli 2013 bericht over nader verricht onderzoek.
Bij brief van 27 augustus 2013 heeft appellant zijn zienswijze daarover naar voren gebracht.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 25 november 2013. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door Henneveld.

OVERWEGINGEN

1.1. De Raad verwijst naar zijn tussenuitspraak voor de feiten waarvan hij uitgaat bij zijn oordeelsvorming. Hieraan voegt hij het volgende toe.
1.2. In de tussenuitspraak heeft de Raad overwogen dat een gebrek kleeft aan het besluit van 31 januari 2012 (bestreden besluit).
1.3. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft CIZ bij de revalidatiecentra Reade in Amsterdam en De Trappenberg in Almere onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van vroegbehandeling, waarbij rekening wordt gehouden met beperkingen als gevolg van de reisafstand en de belastbaarheid van appellant. Revalidatiearts Van Oester van Reade heeft te kennen gegeven dat in de therapeutische kindergroepen de mogelijkheid van spelen en rusten aanwezig is en dat dit wordt gecombineerd met de therapie. De reisafstand per auto van het adres van appellant naar de locatie Overtoom van Reade bedraagt
26
kilometer en de reistijd 22 minuten. Revalidatiearts Volmer van De Trappenberg heeft te kennen gegeven dat haar instelling binnen de therapeutische kindergroepen eveneens de mogelijkheid biedt om te slapen/rusten. De reisafstand per auto van het adres van appellant naar de locatie Almere van De Trappenberg bedraagt 63 kilometer en de reistijd 44 minuten. Verder heeft medisch adviseur Van der Geest van CIZ behandelend kinderarts Van Houten nadere vragen gesteld over de behandeling van appellant.
1.4.
Op grond van de in 1.3 genoemde onderzoeken heeft Van der Geest in haar rapport van 10 juli 2013 vastgesteld dat de revalidatieartsen een indicatie voor revalidatiebehandeling in de vorm van een vroegbehandeltraject bij een revalidatiecentrum hebben gesteld. Verder heeft zij vastgesteld dat bij Reade en De Trappenberg rustmogelijkheden aanwezig zijn waardoor de reisafstand voor appellant geen of een veel kleinere belemmerende factor is. Ook is aanpassing van het dagprogramma mogelijk indien de verminderde belastbaarheid van appellant daartoe aanleiding geeft. Van der Geest concludeert vervolgens dat er voor appellant ten tijde in geding behandelmogelijkheden waren bij de revalidatiecentra die in de behoefte hadden kunnen voorzien om zijn ontwikkeling extra te stimuleren.
2.1.
De Raad is van oordeel dat CIZ door middel van bovengenoemde onderzoeksactiviteiten het door de Raad geconstateerde gebrek dat aan het bestreden besluit kleefde, heeft hersteld. Daarmee acht de Raad voldoende aannemelijk dat voor appellant ten tijde in geding vroegbehandeling voorhanden was waarin, mede in aanmerking genomen de reisafstand, rekening kon worden gehouden met de belastbaarheid en de mate van prikkelbaarheid van appellant. Voor zover zorgverzekeraar Zorg en Zekerheid ten opzichte van appellant onduidelijkheid heeft geschapen over de vraag of hij daadwerkelijk gebruik kon maken van een van de geboden vroegbehandelingen, is het aan appellant om zich desgewenst daarover met zijn zorgverzekeraar te verstaan.
2.2.
Op grond van wat is overwogen in de tussenuitspraak, bezien in samenhang met het vorenstaande, komt de Raad tot het volgende oordeel. Uit de tussenuitspraak volgt dat het bestreden besluit op onvoldoende onderzoek en een gebrekkige motivering berust, zodat dit besluit op grond van strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen stand kan houden. Uit de rechtsoverwegingen 1.3 tot en met 2.1 volgt dat het gebrek in het bestreden besluit is hersteld door de nadere motivering die CIZ bij brief van 12 juli 2013 heeft gegeven. Het bestreden besluit berust nu op voldoende grondslag. De Raad zal de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit vernietigen en bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
3.
De Raad ziet aanleiding CIZ op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten van appellant tot een bedrag van € 974,- in beroep en € 730,50 in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 31 januari 2012 gegrond en vernietigt dat besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt CIZ in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een
bedrag van in totaal € 1.704,50;
- bepaalt dat CIZ aan appellant het door hem in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 157,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en A.J. Schaap en W.H. Bel als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2014.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) I.J. Penning

HD