5.De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.Op grond van artikel 610, eerste lid, van Boek 7, van het Burgerlijk wetboek is de arbeidsovereenkomst de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Op grond van artikel 7 in samenhang met artikel 8 van de Wet WIA is de werknemer voor die wet verplicht verzekerd.
5.2.Ter zitting is vastgesteld dat niet wordt betwist dat appellant, in de periode in geding, arbeid heeft verricht voor CVA en dat loon - althans een financiële wederprestatie voor die arbeid - aan appellant is betaald. Slechts de vraag ligt voor of appellant zijn werkzaamheden onder gezag heeft verricht.
5.3.Een arbeidsovereenkomst tussen CVA en appellant is niet ingebracht. Wel bevindt zich in het dossier een stuk met als opschrift ‘Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd’, getekend op 1 september 2006, waarbij partijen zijn CVA [bedrijf], de handelsnaam van CVA, en appellant, maar volgens appellant is deze overeenkomst niet geëffectueerd en later eenzijdig vervangen door een overeenkomst met andere voorwaarden, waaronder een, ten opzichte van het eerdere contract, bijna gehalveerd salaris. Uit het overgelegde contract blijkt niet dat appellant statutair directeur was, maar dat zijn functie is benoemd als commercieel directeur.
5.4.Uit een telefonische verklaring ten overstaan van het Uwv afgelegd op 4 september 2013, van J. [getuige], die aanvankelijk enig aandeelhouder van CVA zou zijn geweest, blijkt dat in de werkzaamheden van appellant door de arbeidsovereenkomst per 1 september 2006 niet veel wijzigde ten opzichte van de werkzaamheden die hij voordien verrichtte in de periode waarin hij zichzelf nog niet als werknemer beschouwde. Appellant bleef zich volgens die verklaring op dezelfde wijze als voorheen met CVA bemoeien.
5.5.Oprichtingsakten, statuten of reglementen van CVA zijn niet ingebracht. Welke bevoegdheden aan de aandeelhouders toekwamen of in welke relatie appellant tot CVA stond, is niet na te gaan. Evenmin is duidelijk wie de aandeelhouders zijn en op welke wijze de aandelen zijn verdeeld.
5.6.Naast CVA is door appellant een veelheid aan rechtspersonen genoemd die betrokken zouden zijn geweest bij zijn werkzaamheden dan wel die op enige wijze van invloed zouden zijn geweest op het gestelde uitgeoefende werkgeversgezag. Appellant heeft dit echter niet concreet kunnen maken of met bewijzen gestaafd.
5.7.Op 22 november 2007 zou een besluit zijn genomen waarbij de aandeelhouders van CVA appellant op non-actief hebben gesteld. Het door appellant ten bewijze van die stelling ingebrachte niet-ondertekende stuk, is echter niet afkomstig van de aandeelhouders van CVA, maar van de aandeelhouders van [bedrijf] Om welke reden [bedrijf] bevoegd zou zijn appellant op non-actief te stellen heeft appellant niet duidelijk gemaakt.
5.8.Appellant heeft op 6 maart 2014 een stuk ingebracht waarbij een advocaat appellant namens CVA uitnodigt voor een algemene vergadering van aandeelhouders op
19 februari 2008, tijdens welke vergadering zijn ontslag als directeur ter sprake zal komen en in stemming zal worden gebracht. Dat deze vergadering heeft plaatsgevonden en dat dienovereenkomstig is besloten, is niet gebleken.
5.9.Appellant heeft een vaststellingsovereenkomst tussen, onder meer, CVA en hemzelf ingebracht. Die overeenkomst is onvolledig en niet gedateerd en ondertekend. In de overwegingen in die overeenkomst is vermeld dat appellant als directeur in dienst is geweest van CVA en dat die dienstbetrekking door een besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders is beëindigd. Deze preambule komt echter niet overeen met artikel 1.1 van die overeenkomst waarin partijen erkennen dat de arbeidsovereenkomst tussen CVA en appellant per 1 mei 2008 met wederzijds goedvinden is beëindigd.
5.10.Voorts wordt, met het Uwv, gewezen op de gegevens zoals die door CVA zijn geleverd ten behoeve van [bedrijf] en waarin bij “Soort inkomstenverhouding” wordt vermeld: Loon of salaris directeuren van een nv/bv, niet verzekerd voor de werknemersverzekeringen. Als ingangsdatum wordt daar genoemd 1 september 2006, terwijl die vermelding op de datum van raadpleging van[bedrijf], 18 december 2009, niet was gewijzigd.
5.11.Dat door CVA, of de aandeelhouders daarvan, werkgeversgezag werd uitgeoefend en dat appellant derhalve in dienstverband arbeid verrichtte, volgt, gelet op hetgeen onder 5.3 tot en met 5.10 is overwogen, niet uit de stukken of verklaringen.
5.12.Een bespreking van de beroepsgrond van appellant met betrekking tot het oordeel van de rechtbank over de financiële verwevenheid en wederzijdse afhankelijkheid kan, nu het werkgeversgezag niet is vast te stellen, achterwege blijven.
5.13.Anders dan appellant ter zitting heeft gesteld, stond het het Uwv vrij om het standpunt in hoger beroep over het werkgeversgezag nader en anders te onderbouwen. Dat het geschil zich op enig moment heeft toegespitst op de financiële verwevenheid, laat die bevoegdheid onverlet. Wat dat betreft wordt er op gewezen dat er voor het Uwv geen aanleiding was om het oordeel van de rechtbank aan te vechten nu met dat oordeel het bestreden besluit in stand werd gelaten.