In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van de WAO-uitkering van betrokkene. Betrokkene, die zijn werk als magazijnmedewerker op 7 september 2001 had gestaakt, ontving aanvankelijk een WAO-uitkering die op 29 juni 2006 werd ingetrokken. Na een heropening van de uitkering op 29 augustus 2008, werd deze opnieuw ingetrokken per 18 oktober 2010, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 15%. Betrokkene ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij de rechtbank oordeelde dat de geschiktheid van de voorgehouden functies onvoldoende was toegelicht.
In hoger beroep heeft de Raad de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad concludeerde dat de bezwaararbeidsdeskundige in hoger beroep de geschiktheid van de functies voldoende had toegelicht. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de functie van bode-bezorger, maar oordeelde dat de toelichting over het handelingstempo voldoende was. De Raad oordeelde ook dat de functie van productiemedewerker industrie niet passend was, gezien de risico's op brandwonden door soldeerapparatuur. Uiteindelijk heeft de Raad de aangevallen uitspraak gedeeltelijk vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens werd appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 974,-.