Uitspraak
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een WIJ-inkomensvoorziening van appellant, die sinds 4 december 2009 deze voorziening ontving. Appellant had in januari 2010 een werkleeraanbod aanvaard en in april 2010 aangegeven bezig te zijn met een aanvraag voor een Wajong-uitkering. Het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage heeft appellant verzocht om informatie over deze Wajong-uitkering, maar appellant heeft deze informatie pas eind juli 2010 verstrekt. Het college heeft daarop de betaling van de inkomensvoorziening stopgezet en later beëindigd, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door het college niet tijdig te informeren over de Wajong-uitkering.
De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geoordeeld dat het college terecht de inkomensvoorziening heeft ingetrokken en de gemaakte kosten heeft teruggevorderd. De Raad stelt vast dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden door het college pas na de toekenning van de Wajong-uitkering in kennis te stellen. De Raad wijst erop dat bij een vastgestelde schending van de inlichtingenverplichting geen beroep kan worden gedaan op de zesmaanden-jurisprudentie, die normaal gesproken bescherming biedt tegen terugvordering na een bepaalde termijn. De Raad bevestigt dat de terugvordering van de inkomensvoorziening rechtmatig was, omdat deze niet betrekking had op bedragen die meer dan zes maanden na het signaal van de Wajong-uitkering waren betaald.
De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond werd verklaard. De Raad oordeelt dat het college in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot terugvordering en dat de terugvordering niet gematigd hoeft te worden. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 15 april 2014.