ECLI:NL:CRVB:2014:148

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2014
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
12-3627 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige onderbouwing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een WIA-uitkering aan appellant, die zich na een korte periode als koerier ziek had gemeld wegens psychische klachten. Appellant had op 13 januari 2010 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, maar het Uwv concludeerde na onderzoek dat hij bij aanvang van de verzekering volledig arbeidsongeschikt was en dat zijn maatmaninkomen niet kon worden gebaseerd op zijn laatstelijk verrichte functie. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en in hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het Uwv ten onrechte had geconcludeerd dat hij ongeschikt was voor zijn werk als chauffeur.

De Raad oordeelde dat het Uwv zich terecht op het standpunt had gesteld dat het maatmaninkomen van appellant niet kon worden gebaseerd op het inkomen uit zijn functie als koerier. De Raad bevestigde dat appellant bij aanvang van de verzekering bekend was met cannabisafhankelijkheid en dat dit, in combinatie met andere geneesmiddelen, invloed had op zijn rijvaardigheid. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische en arbeidskundige onderbouwing berustte. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen grond voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/3627 WIA
Datum uitspraak: 22 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
22 mei 2012, 10/2651 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.C.A. Elias-Boots, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend, waarop het Uwv heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2013. Partijen zijn met voorafgaand bericht niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant heeft zich, na korte tijd werkzaam te zijn geweest als koerier chauffeursdienst, op 13 mei 2008 wegens psychische klachten ziek gemeld. Op 13 januari 2010 heeft appellant een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Op 12 februari 2010 heeft een verzekeringsarts van het Uwv appellant onderzocht. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat appellant al langer bekend is met psychiatrische problematiek, waarvoor hij ook medicatie kreeg. De verzekeringsarts heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld bij aanvang verzekering op
1 januari 2008 en bij einde wachttijd. Arbeidskundig onderzoek heeft vervolgens uitgewezen dat appellant bij aanvang verzekering volledig arbeidsongeschikt moet worden beschouwd, zodat hij dient te worden uitgesloten van het recht op uitkering. Op grond hiervan heeft het Uwv bij besluit van 18 maart 2010 vastgesteld dat appellant vanaf 11 mei 2010 geen recht op een WIA-uitkering heeft.
1.2. Naar aanleiding van het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is appellant op 22 april 2010 gehoord en heeft een bezwaarverzekeringsarts van het Uwv appellant aansluitend onderzocht. De bezwaarverzekeringsarts heeft vastgesteld dat er bij appellant sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast gebruikt hij cannabis, wat aanleiding kan geven tot psychotische belevingen. Sinds een opname in november 2008 zijn deze door medicijngebruik echter onder controle. Op grond van deze overwegingen heeft de bezwaarverzekeringsarts een nieuwe FML opgesteld, passend bij de medische situatie op datum aanvang verzekering en einde wachttijd. Een bezwaararbeidsdeskundige van het Uwv heeft vervolgens een aantal functies geselecteerd die appellant met het oog op zijn beperkingen nog kan verrichten. Omdat de laatstelijk door appellant verrichte functie niet als maatmanfunctie kan worden aangemerkt heeft de bezwaararbeidsdeskundige een van de geselecteerde functies als maatmanfunctie aangemerkt en geconcludeerd dat appellant geen verlies aan verdiencapaciteit heeft. Op grond hiervan heeft het Uwv het bezwaar bij besluit van 12 juli 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daartoe - zakelijk
weergegeven - overwogen dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag berust. Daarbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat appellant geen medische stukken heeft overgelegd die erop duiden dat het Uwv zijn belastbaarheid heeft overschat. De rechtbank heeft voorts geen aanleiding gezien voor het oordeel dat appellant gelet op zijn toenmalige cannabisgebruik niet al bij aanvang van de verzekering ongeschikt was voor de functie chauffeur koeriersdienst.
3.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat het Uwv ten onrechte heeft geconcludeerd dat hij bij aanvang van de verzekering ongeschikt was voor zijn werk als chauffeur en ten onrechte als maatman één van de geselecteerde functies heeft genomen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het maatmaninkomen van appellant niet kan worden gebaseerd op het inkomen uit zijn laatstelijk verrichte functie van koerier chauffeursdienst. Uit de gedingstukken, waaronder in het bijzonder het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 22 april 2010, blijkt genoegzaam dat appellant bij de aanvang van de verzekering op 1 januari 2008 bekend was met cannabisafhankelijkheid en misbruik van alcohol en tevens aangewezen was op het gebruik van het geneesmiddel zyprexa ter onderdrukking van psychotische verschijnselen. Onder verwijzing naar de adviezen uit 2011 van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering van de Pharmacie (KNMP) heeft de bezwaarverzekeringsarts in het in hoger beroep overgelegde rapport van 27 juli 2012 overtuigend gemotiveerd dat het gebruik van cannabis een lichte tot matige invloed heeft op de rijvaardigheid en dat dit effect wordt versterkt bij combinatie met andere geneesmiddelen - zoals zyprexa - en met alcohol.
4.2.
Ook overigens onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische en arbeidskundige onderbouwing berust.
4.3.
Gelet op hetgeen in 4.1 en 4.2 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
4.4.
Er is geen grond voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en R.E. Bakker en
K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) J.C. Hoogendoorn

QH