ECLI:NL:CRVB:2014:146
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.P.J. Goorden
- J.J.T. van den Corput
- L.J.A. Damen
- Rechtspraak.nl
Heropening van WAO-uitkering na detentie en gebonden bevoegdheid van het Uwv
In deze zaak gaat het om de heropening van de WAO-uitkering van appellant na zijn detentie. Appellant ontving sinds 2001 een WAO-uitkering van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde zijn uitkering per 1 augustus 2011, omdat appellant zich had onttrokken aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf. Appellant maakte bezwaar, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard. Later, op 9 februari 2012, heropende het Uwv de uitkering met terugwerkende kracht tot 4 februari 2012, de datum waarop appellant niet meer gedetineerd was.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten en stelde dat zijn uitkering eerder dan 4 februari 2012 had moeten worden hervat. Hij beroept zich op artikel 8 van het EVRM en artikel 3:4 van de Awb, maar de Raad oordeelt dat de bepaling in artikel 47b, eerste lid, van de WAO een gebonden bevoegdheid betreft, waarover geen beleid gevoerd mag worden.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv de heropening van de WAO-uitkering op de juiste gronden heeft uitgevoerd. De Raad wijst erop dat het Uwv een officieel ontslagbewijs heeft ontvangen, waaruit blijkt dat appellant van 6 oktober 2011 tot en met 3 februari 2012 in detentie heeft gezeten. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling.