ECLI:NL:CRVB:2014:1452
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A.J. Schaap
- M.F. Wagner
- J.M.A. van der Kolk-Severijns
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van zorgindicatie en medische grondslag in het kader van de AWBZ
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) dat zijn AWBZ-zorgindicatie heeft beëindigd. Appellant, geboren in 1954, heeft een geschiedenis van somatische klachten na een beroerte in 2006, hartklachten en psychiatrische problematiek. In 2011 verleende CIZ appellant een indicatie voor zorgfuncties, maar na een nieuw indicatieonderzoek concludeerde CIZ dat appellant geen aanspraak meer kon maken op deze zorg. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Raad voor de Rechtspraak heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellant heeft medische informatie overgelegd die zijn klachten en beperkingen beschrijft, waaronder een verklaring van een sociaal psychiatrisch verpleegkundige en brieven van een revalidatiearts en huisarts. De Raad concludeert dat de medische situatie van appellant niet is onderschat en dat de adviezen van de medisch adviseurs van CIZ voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant in staat moet worden geacht zelf in zijn persoonlijke verzorging te voorzien en dat behandeling van zijn depressieve klachten door de GGZ bekostigd kan worden op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw).
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De beslissing van CIZ om de zorgindicatie te beëindigen wordt bevestigd, en de Raad stelt vast dat de medische adviezen en de beoordeling van de situatie van appellant adequaat zijn geweest. De uitspraak is openbaar gedaan op 30 april 2014.