ECLI:NL:CRVB:2014:1395

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 april 2014
Publicatiedatum
25 april 2014
Zaaknummer
13-2154 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van WAO-uitkering op basis van nieuwe feiten

Op 25 april 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 13-2154 WAO, waarin verzoeker om herziening vroeg van een eerdere uitspraak van de Raad van 10 november 2010. Verzoeker, woonachtig in Thailand, had zijn verzoek om herziening ingediend op 17 april 2013, met de stelling dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die de Raad niet had kunnen overwegen. De Raad heeft echter geoordeeld dat deze nieuwe feiten niet substantieel genoeg waren om tot een andere uitspraak te komen. De Raad heeft vastgesteld dat de eerder genomen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de WAO-uitkering van verzoeker, die was vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%, in rechte vaststonden. De Raad heeft de argumenten van verzoeker, waaronder e-mailcorrespondentie tussen zijn psychiater en een bezwaarverzekeringsarts, als niet nieuw gekwalificeerd. De Raad heeft geconcludeerd dat het verzoek om herziening niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en heeft het verzoek afgewezen. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/2154 WAO, 13/2155 WAO, 13/2156 WAO, 13/2157 WAO, 13/2158 WAO, 13/2159 WAO
Datum uitspraak: 25 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 10 november 2010, 09/6986, 09/6987, 09/6988, 09/6989, 10/406 en 10/1594 WAO
Partijen:
[Verzoeker]te [woonplaats], Thailand (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft bij brief van 17 april 2013 verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 10 november 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BO3648) met als partijen verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Het Uwv heeft een reactie op het verzoek om herziening ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Beide partijen hebben vervolgens de Raad toestemming verleend om uitspraak te doen zonder dat een zitting heeft plaatsgevonden. De Raad heeft onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft, na de zaak te hebben verwezen naar de enkelvoudige kamer, het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Stb. 2012, 682) in werking getreden. Met deze wet zijn wijzigingen in onder meer de Awb en de Beroepswet aangebracht. Op grond van het overgangsrecht blijft op deze zaak het recht van toepassing, zoals dat gold vóór 1 januari 2013. De hierna genoemde artikelen zijn de artikelen zoals deze vóór 1 januari 2013 golden.
1.2. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Awb in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak
ij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.1. De uitspraak waarvan verzoeker herziening vraagt, heeft betrekking op de medische grondslag van vijf door appellant bestreden besluiten. In deze uitspraak heeft de Raad beslist op het hoger beroep van verzoeker en op het hoger beroep van het Uwv. Hierbij is verzoeker in het ongelijk gesteld. De Raad heeft de aan de vijf bestreden besluiten ten grondslag liggende opvatting van het Uwv dat een verdergaande urenbeperking niet aan de orde is onderschreven. Met deze uitspraak zijn (de rechtsgevolgen van) de bestreden besluiten, waarbij aan verzoeker met ingang van 15 april 2004 een WAO-uitkering is toegekend op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65% respectievelijk de uitkering ongewijzigd is voortgezet met ingang van 19 juli 2006 en 3 maart 2008 en vervolgens met ingang van 25 mei 2009 is verlaagd naar de klasse 35 tot 45%, in rechte vast komen te staan.
2.2. Verzoeker heeft aangevoerd dat er feiten en omstandigheden zijn gebleken waar de Raad geen rekening mee heeft kunnen houden, maar die zeer wel mogelijk tot een andere uitspraak hadden kunnen leiden, indien deze de Raad wel bekend waren geweest.
2.3. De vraag ligt voor of verzoeker heeft voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 8:88 van de Awb. Verzoeker heeft gewezen op stukken die hij tijdens een door hem in 2011 gestarte tuchtrechtelijke procedure bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Amsterdam tegen twee verzekeringsartsen van het Uwv voor het eerst onder ogen heeft gekregen. Het betreft e-mail correspondentie tussen zijn destijds behandelende psychiater L. Vermeulen en bezwaarverzekeringsarts W.M. Koek, gedateerd
29 april 2009, die hij nu onder ogen heeft gekregen maar destijds, bij de procedure ten aanzien van het recht op WAO-uitkering op 15 april 2004, onbekend was. Het Uwv had tijdens de rechtbankprocedure (procedure 08/1994) de rechtbank om toestemming verzocht om nadere informatie bij de behandelende psychiater Vermeulen op te vragen. De rechtbank heeft het Uwv bij brief van 15 oktober 2008 deze toestemming verleend, onder verwijzing naar de brief van verzoeker van 12 september 2008, waarin hij toestemming gaf om informatie op te vragen bij zijn toenmalige behandelaar. Vervolgens heeft bezwaarverzekeringsarts Koek op 10 november 2008 schriftelijk informatie opgevraagd bij psychiater Vermeulen. Deze heeft hierop op 6 mei 2009 de gevraagde informatie ingezonden. De door verzoeker nu ingediende e-mailwisseling tussen bezwaarverzekeringsarts Koek en psychiater Vermeulen betreft geen nieuwe feiten of omstandigheden, maar slechts een verduidelijking van de bezwaarverzekeringsarts over de in te zenden stukken, op verzoek van Vermeulen. Hieruit blijkt ook niet dat Uwv het contact tussen verzoeker en Vermeulen op welke manier dan ook heeft gefrustreerd. Er is ook geen sprake geweest van achterhouden van relevante informatie en verzoeker is niet geschaad in zijn processuele rechten.
2.4. De stelling van verzoeker dat destijds in de bezwaarprocedure niet alle relevante feiten zijn meegewogen door bezwaarverzekeringsarts Koek, is geen nieuw feit of omstandigheid in de zin van artikel 8:88 van de Awb. Het rechtsmiddel van herziening is niet gegeven om een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en ook niet om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen.
2.5. De door verzoeker aangehaalde brief van 17 november 2011, opgesteld namens verzekeringsarts R.H.J.M. Borret en ingebracht in de tuchtrechtelijke procedure bevat een inhoudelijke toelichting op de (zorgvuldigheid van) de door deze bezwaarverzekeringsarts in 2008 verrichte medische beoordeling welke evenmin kan worden aangemerkt als nieuw feit of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 8:88 van de Awb. Ook hier geldt dat het rechtsmiddel van herziening niet is bedoeld om een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren.
2.6. Het verzoek om herziening moet dan ook worden afgewezen.
2.7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2014.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) P. Boer
JvC