ECLI:NL:CRVB:2014:1389
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- J.N.A. Bootsma
- M.C.D. Embregts
- Rechtspraak.nl
Ontslag wegens verstoorde arbeidsrelatie en de rol van het college in de besluitvorming
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep tegen het ontslagbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond heeft verklaard. Appellant, die sinds 1994 in dienst was bij de gemeente Amsterdam, kreeg op 25 maart 2010 ontslag vanwege een verstoorde arbeidsrelatie. Het college stelde dat de arbeidsrelatie ernstig verstoord was door de houding en het gedrag van appellant, wat leidde tot het ontslag per 27 mei 2010. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de verstoring volledig aan het college te wijten was, vooral vanwege de invloed van nachtdiensten op zijn gezondheid.
Tijdens de zitting op 30 januari 2014 werd duidelijk dat er tussen partijen geen geschil meer was over het feit dat er een impasse was ten tijde van het ontslag. De meningen verschilden echter over de oorzaken van deze impasse. Appellant voerde aan dat het college onvoldoende aandacht had besteed aan zijn gezondheidsklachten, terwijl het college stelde dat appellant een medisch onderzoek had afgewezen en dat zijn houding en gedrag geen verdere financiële compensatie rechtvaardigden.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college geen overwegend aandeel had in het ontstaan van de verstoorde arbeidsrelatie. De Raad bevestigde dat de ontslagvergoeding die aan appellant was toegekend voldoende was, gezien de omstandigheden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 24 april 2014.