ECLI:NL:CRVB:2014:1388

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 april 2014
Publicatiedatum
24 april 2014
Zaaknummer
12-5045 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk ontslag wegens ernstig plichtsverzuim

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. De appellant, werkzaam bij de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân, was eerder voorwaardelijk ontslagen wegens plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim bestond uit het oneigenlijk gebruik maken van de uitvraag op Suwinet. De appellant had berust in deze straf, maar na een inval waarbij illegale wapens in beslag waren genomen, werd hij door het bestuur gevraagd naar zijn betrokkenheid. Appellant ontkende echter dat het zijn woning betrof. Na verificatie door het bestuur en een proces-verbaal van de Officier van Justitie, werd appellant beschuldigd van het voorhanden hebben van vuurwapens, wat als ernstig plichtsverzuim werd gekwalificeerd.

Het bestuur besloot de voorwaardelijke straf van ontslag ten uitvoer te leggen, wat leidde tot de rechtszaak. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging. De Raad beoordeelde of de voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk ontslag waren vervuld. De Raad oordeelde dat het voorhanden hebben van wapens, ook al vond dit plaats in de privésfeer, plichtsverzuim kon opleveren, gezien de hoge eisen aan integriteit voor de functie van de appellant. De Raad bevestigde dat de appellant niet naar waarheid had geantwoord op vragen over zijn integriteit, wat ook als plichtsverzuim werd gekwalificeerd. Gezien de aard van de gedragingen oordeelde de Raad dat de voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf waren vervuld en dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

12/5045 AW
Datum uitspraak: 24 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van
9 augustus 2012, 12/938 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats](appellant)
het bestuur van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân (bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.W. Brouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens het bestuur heeft mr. K.F.M.A. Weijling, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Brouwer. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. Weijling en H. Jillings.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was sinds 1 december 2007 werkzaam bij de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân, in de functie van medewerker terugvordering en verhaal.
1.2. Het bestuur heeft bij besluit van 19 april 2011 appellant de straf van voorwaardelijk ontslag opgelegd wegens plichtsverzuim, bestaande uit het oneigenlijk gebruik maken van de uitvraag op Suwinet. Bepaald is dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd indien appellant zich gedurende vierentwintig maanden volgende op het definitieve besluit niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim. In dit besluit heeft appellant berust.
1.3. Op 20 september 2011 heeft het bestuur appellant de toegang tot de gebouwen van de Dienst ontzegd en het voornemen kenbaar gemaakt de eerder opgelegde straf van voorwaardelijk ontslag ten uitvoer te leggen en appellant in afwachting daarvan te schorsen. Aan dit besluit heeft het bestuur het volgende ten grondslag gelegd. Naar aanleiding van een bericht in de [plaatsnaam] Courant over een inval in een woning aan de [Adres] in[plaatsnaam] waarbij illegale wapens in beslag zijn genomen, heeft het bestuur appellant tot tweemaal toe gevraagd naar zijn mogelijke betrokkenheid hierbij. Appellant heeft bij beide gelegenheden ontkend dat het zijn woning betrof. Vervolgens heeft het bestuur deze informatie geverifieerd en de Officier van Justitie van het Arrondissementsparket[plaatsnaam] heeft bericht dat jegens appellant proces-verbaal is opgemaakt en dat hij wordt verdacht van het overtreden van artikel 26, eerste lid, Wet wapens en munitie: het voorhanden hebben/dragen van een of meer vuurwapens categorie III. Het bestuur heeft zowel het niet naar waarheid verklaren als het illegaal voorhanden hebben van vuurwapens gekwalificeerd als ernstig plichtsverzuim.
1.4. Bij besluit van 13 oktober 2011 heeft het bestuur appellant met onmiddellijke ingang geschorst en de straf van voorwaardelijk ontslag met ingang van 1 november 2011 alsnog ten uitvoer gelegd.
1.5. Bij besluit van 12 maart 2012 (bestreden besluit) heeft het bestuur het besluit van
13 oktober 2011 na bezwaar gehandhaafd.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft de vastgestelde feiten niet betwist, maar aangevoerd dat de verweten gedragingen geen plichtsverzuim dan wel geen ernstig plichtsverzuim opleveren, nu het een privéaangelegenheid betrof die geen enkel verband hield met zijn werkzaamheden als ambtenaar.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.Volgens vaste rechtspraak van de Raad (15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT2637 en 8 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU8508) moet bij de toetsing van een besluit tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk strafontslag beoordeeld worden of het gepleegde plichtsverzuim uitvoering van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf rechtvaardigt. Naast die beoordeling is er geen plaats meer voor een evenredigheidstoetsing. Beoordeeld moet dus worden of de gestelde voorwaarde voor de tenuitvoerlegging is vervuld, en zo ja, of de voor die tenuitvoerlegging in aanmerking te nemen belangen zijn afgewogen en of in redelijkheid tot die tenuitvoerlegging kon worden gekomen. Gezien het karakter van een besluit tot tenuitvoerlegging is deze belangenafweging van beperkte betekenis. Alleen onder bijzondere omstandigheden kan van een bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van tenuitvoerlegging in een geval waarin de voorwaarde voor die tenuitvoerlegging is vervuld.
4.2.
Het voorhanden hebben van wapens categorie III is op grond van de Wet wapens en munitie een misdrijf. Dat het wapenbezit zich afspeelde in de privésfeer sluit niet uit dat deze gedraging plichtsverzuim kan opleveren. Deze situatie doet zich hier voor, nu appellant een functie vervult waarin hoge eisen worden gesteld aan onkreukbaarheid en integriteit. Gezien de werkzaamheden en de externe contacten van een medewerker terugvordering en verhaal mag van deze functionaris worden verwacht dat hij van onbesproken gedrag is. Door niet uit eigen beweging opening van zaken te geven over het verboden wapenbezit, ook niet nadat de illegale wapens in beslag waren genomen, heeft appellant zich in dit opzicht in een kwetsbare positie gebracht. Dit is aan te merken als plichtsverzuim. Het bestuur heeft voorts verwacht en ook mogen verwachten van appellant dat hij zou meewerken aan een onderzoek naar aanleiding van gerechtvaardigde twijfels omtrent zijn integriteit. Door tot tweemaal toe niet naar waarheid te antwoorden op de hierover gestelde vragen, is appellant tekortgeschoten in de voor een medewerker terugvordering en verhaal vereiste integriteit. Ook dit levert plichtsverzuim op. Gelet op de aard van beide gedragingen heeft het bestuur deze terecht gekwalificeerd als ernstig plichtsverzuim. Dit brengt mee dat de voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf van ontslag zijn vervuld.
4.3.
Gezien het voorgaande slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.N.A. Bootsma en M.C.D. Embregts als leden, in tegenwoordigheid van C.E.M. van Paddenburgh als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2014.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) C.E.M. van Paddenburgh
ew