ECLI:NL:CRVB:2014:133

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2014
Publicatiedatum
22 januari 2014
Zaaknummer
11-6424 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning Wajong-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische onderbouwing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een Wajong-uitkering aan appellante, die een aanvraag had ingediend op basis van haar arbeidsongeschiktheid. De Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit van het Uwv, dat de aanvraag van appellante had afgewezen, berust op een deugdelijke medische onderbouwing. Appellante had eerder een aanvraag ingediend die was afgewezen omdat zij minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht. Na de diagnose van het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) heeft zij opnieuw een aanvraag ingediend, die door het Uwv werd gehonoreerd met een toekenning van een uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. De rechtbank had het bestreden besluit vernietigd voor wat betreft de ingangsdatum van de uitkering, maar de Raad oordeelt dat de bezwaarverzekeringsarts de medische verklaring van internist Wijlhuizen in zijn beoordeling heeft betrokken. Appellante's stelling dat haar belastbaarheid is overschat, wordt door de Raad niet gevolgd. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze is aangevochten. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/6424 WAJONG
Datum uitspraak: 22 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
7 oktober 2011, 11/1183 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Schriemer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 18 oktober 2013 heeft appellante de gronden van het hoger beroep aangevuld.
Bij brief van 22 oktober 2013 heeft appellante nadere stukken ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 31 oktober 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Schriemer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante heeft op 7 november 2006 een aanvraag gedaan op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Deze aanvraag heeft het Uwv bij besluit van 23 januari 2007 afgewezen. Daartoe heeft het Uwv overwogen dat appellante met ingang van 1 januari 2003 minder dan 25% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.2. Nadat bij appellante de diagnose chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) was vastgesteld heeft appellante op 7 juni 2010 een aanvraag voor een uitkering ingevolge de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) ingediend. Appellante is onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv. Deze heeft vastgesteld dat er weliswaar geen nieuwe ontwikkelingen in het medisch feitencomplex zijn, maar dat in verband met de diagnose CVS een ander weging is gerechtvaardigd. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van appellante vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 september 2010, waarbij voor appellante onder meer een urenbeperking geldt van 6 uur per dag/30 uur per week. De eerste arbeidsongeschiktheidsdag wordt vastgesteld op 1 mei 2001. Arbeidskundig onderzoek heeft uitgewezen dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante moet worden vastgesteld op 45 tot 55%.
1.3. Bij besluit van 25 oktober 2010 heeft het Uwv appellante met ingang van 15 juni 2009 een uitkering op grond van de Wet Wajong toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 20 mei 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft het bestreden besluit, met bepalingen over de vergoeding van het griffierecht en de betaling van proceskosten, vernietigd, voor zover het de ingangsdatum van de Wet Wajong-uitkering betreft. Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank de ingangsdatum vastgesteld op
14 november 2005. De rechtbank heeft overwogen dat gebleken is van nieuwe medische feiten, omdat de latere diagnose CVS en de daaraan ten grondslag liggende stukken een nieuw medisch beeld hebben gevormd dat heeft geleid tot een andere medische weging en tot het alsnog aannemen van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wet Wajong. Zouden deze nieuwe gegevens bij de beoordeling in 2006 bekend zijn geweest, dan zouden deze toen hebben geleid tot een ander oordeel ten aanzien van de arbeidsongeschiktheid van appellante. Volgens de rechtbank had het Uwv dan ook moeten terugkomen van het besluit van 23 januari 2007. Gelet op deze bevindingen is de rechtbank van oordeel dat voor appellante een bijzonder geval moet worden aangenomen als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Wajong, op grond waarvan het Uwv bevoegd is de uitkering eerder te laten ingaan dan een jaar voorafgaande aan de dag waarop de aanvraag werd ingediend. Deze datum dient te worden gesteld op een jaar voorafgaande aan de eerste aanvraag van appellante van
14 november 2006.
2.2. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat er geen aanleiding is tot twijfel aan de juistheid van de beoordeling van de belastbaarheid van appellante door de (bezwaar)verzekeringsarts en dat bij deze beoordeling, anders dan appellante had gesteld, ook een van 9 september 2009 daterend rapport van internist Wijlhuizen is betrokken.
3.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke motivering. De bezwaarverzekeringsarts is niet concreet ingegaan op het rapport van Wijlhuizen. Appellante is niet in staat meer dan twaalf uur per week te werken. Voorts zijn in de FML ten onrechte niet meer beperkingen opgenomen met betrekking tot het persoonlijk functioneren en dynamische handelingen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij Wet van 3 december 2009 (Stb. 2009, 580) is de Wajong gewijzigd met ingang van
1 januari 2010. Daarbij is onder meer de citeertitel van die wet gewijzigd in Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Bij bijlage bij de Beschikking van de Minister van Justitie van 22 december 2009 is de tekst van de Wet Wajong vernummerd
(Stb. 2009, 5820). Hoofdstuk 3 van de Wet Wajong bevat de bepalingen met betrekking tot het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals die tot 1 januari 2010 waren neergelegd in de Wajong. Artikel 3:6 van de Wet Wajong bepaalt dat de jonggehandicapte geen recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet Wajong als hij zijn aanvraag voor het eerst heeft ingediend op of na 1 januari 2010. Gelet op het bepaalde in artikel 3:6 van de Wet Wajong is de Raad van oordeel dat in het geval, zoals het onderhavige, waarin het bestreden besluit dateert van na 1 januari 2010 en ziet op aanspraken op een Wajong-uitkering in een tijdvak vóór 1 januari 2010 het geschil dient te worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van hoofdstuk 3 van de Wet Wajong.
4.2.
Gelet op artikel 8:58 van de Awb heeft de Raad de door appellant op 22 oktober 2013 ingediende nadere stukken buiten beschouwing gelaten. De Raad tekent hierbij aan dat het Uwv ter zitting te kennen heeft gegeven niet van deze stukken kennis te hebben kunnen nemen.
4.3.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische onderbouwing. Anders dan appellante heeft gesteld heeft de bezwaarverzekeringsarts de medische verklaring van internist Wijlhuizen in zijn beoordeling betrokken. De Raad volgt appellante niet in haar stelling dat het Uwv haar belastbaarheid met betrekking tot persoonlijk functioneren en dynamische handelingen heeft overschat. In de ter onderbouwing van haar standpunt door appellante overgelegde FML van bedrijfsarts Tan van 11 maart 2011 ziet de Raad geen aanleiding tot een ander oordeel te komen, omdat deze FML is opgesteld met een ander doel en het tot de bijzondere verantwoordelijkheid van de (bezwaar)verzekeringsarts behoort de belastbaarheid van appellante in het kader van de Wet Wajong vast te stellen.
4.4.
Gelet op hetgeen in 4.2 en 4.3 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten, als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en R.E. Bakker en
K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) J.C. Hoogendoorn

HD