ECLI:NL:CRVB:2014:1315
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens schending van de medewerkingsverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan appellant, die sinds 9 april 2009 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand. De intrekking vond plaats na een onderzoek door de gemeente Eindhoven, dat werd ingesteld naar aanleiding van vermoedens van onderhuur en het feit dat appellant niet op het opgegeven adres zou wonen. Op 9 december 2010 vond er een onaangekondigd huisbezoek plaats, maar appellant was niet thuis en weigerde medewerking te verlenen aan het huisbezoek. Het college van burgemeester en wethouders heeft vervolgens de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat appellant niet had meegewerkt aan het onderzoek.
De rechtbank 's-Hertogenbosch verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat hij wel naar zijn woning was gegaan, maar meer tijd nodig had dan de gegeven vijftien minuten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college terecht had geconcludeerd dat appellant geen gerechtvaardigde reden had om het huisbezoek te weigeren. De Raad benadrukte dat het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren en dat appellant in beginsel redelijkerwijs kon worden verwacht medewerking te verlenen aan het huisbezoek.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de intrekking van de bijstand terecht was.