ECLI:NL:CRVB:2014:1313
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand en toepassingsbereik van de Wet investeren in jongeren
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan een betrokkene die sinds 20 juli 2009 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De betrokkene, geboren in maart 1988, had in december 2009 een inkomen dat boven de voor haar geldende bijstandsnorm lag, waardoor de bijstand per 1 december 2009 werd opgeschort. De appellant, het college van burgemeester en wethouders van Vlagtwedde, heeft de bijstand van de betrokkene met ingang van 1 december 2009 ingetrokken, omdat zij niet tijdig de gevraagde gegevens had ingeleverd. De rechtbank Groningen heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de intrekking van de bijstand niet redelijk was, omdat de betrokkene na december 2009 mogelijk weer bijstandsbehoeftig zou zijn.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad oordeelt dat het recht op bijstand per maand wordt vastgesteld en dat de inkomsten van de betrokkene in december 2009 boven de bijstandsnorm lagen. Hierdoor had de betrokkene geen recht op bijstand voor die maand. De Raad stelt vast dat de appellant bevoegd was om de bijstand in te trekken, omdat de bijstand al was opgeschort en er geen sprake was van verrekening van inkomsten. De Raad wijst erop dat de Wet investeren in jongeren (WIJ) per 1 januari 2010 van toepassing werd op de betrokkene, omdat zij op 31 december 2009 geen bijstand ontving. De Raad concludeert dat de appellant in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de bijstand in te trekken.
De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep tegen het besluit van 27 september 2010 wordt ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep.