ECLI:NL:CRVB:2014:1298

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 april 2014
Publicatiedatum
17 april 2014
Zaaknummer
12-6422 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijk strafontslag van politieambtenaar wegens ernstig plichtsverzuim gerelateerd aan bezoek aan tippelzone

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Assen. De appellant, een politieambtenaar, was met ingang van 1 januari 2007 aangesteld en kreeg een disciplinaire straf van voorwaardelijk strafontslag opgelegd vanwege ernstig plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim bestond uit het bezoeken van een tippelzone binnen zijn werkgebied, waar hij gebruik maakte van de seksuele diensten van een drugsverslaafde prostituee. De korpschef had deze disciplinaire maatregel opgelegd na een besluit op 29 juni 2011, dat na bezwaar werd gehandhaafd op 25 november 2011.

De appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn gedraging niet als ernstig plichtsverzuim kon worden aangemerkt, omdat hij niet wist dat een bezoek aan de tippelzone in zijn eigen tijd als zodanig zou worden opgevat. Hij stelde dat er geen regels binnen de politie zijn die het bezoeken van een prostituee verbieden. De Raad oordeelde echter dat het bezoeken van een tippelzone, waar illegale straatprostitutie gedoogd wordt, niet verenigbaar is met de norm van goed ambtenaarschap. De Raad bevestigde dat de korpschef terecht had geoordeeld dat de appellant een onaanvaardbaar risico had genomen, wat leidde tot een schending van de beroepsnormen.

De Raad concludeerde dat de opgelegde disciplinaire straf van voorwaardelijk strafontslag niet onevenredig was, gezien de ernst van de verweten gedragingen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 april 2014.

Uitspraak

12/6422 AW
Datum uitspraak: 17 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 1 november 2012, 12/10 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio Drenthe, ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
Namens appellant heeft mr. J. van Overdam hoger beroep ingesteld.
Namens de korpschef heeft mr. drs. A.E.L. Weistra een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Overdam. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. Weistra.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, al geruime tijd werkzaam als politieambtenaar, is met ingang van 1 januari 2007 aangesteld als [functie] met als plaats van tewerkstelling [plaatsnaam] en met als werkgebied de regio’s Drenthe, Fryslân en Groningen.
1.2. Nadat de korpschef zijn voornemen daartoe aan appellant had kenbaar gemaakt en appellant had aangegeven geen zienswijze in te dienen, heeft de korpschef bij besluit van
29 juni 2011 appellant de disciplinaire straf van ontslag opgelegd, onder de bepaling dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd als hij zich binnen de proeftijd van twee jaar, te rekenen vanaf de kennisneming van dat besluit, niet opnieuw schuldig maakt aan soortgelijk of ander ernstig plichtsverzuim. Na bezwaar is dat besluit gehandhaafd bij besluit van
25 november 2011 (bestreden besluit). Aan dat besluit is ten grondslag gelegd dat appellant zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. Appellant wordt verweten dat hij zich heeft begeven in een tippelzone waar sprake is van een gedoogsituatie gerelateerd aan criminele feiten en het uitbuiten van mensen die in een kwetsbare positie verkeren en dat hij gebruik heeft gemaakt van de seksuele diensten van een drugsverslaafde prostituee. Appellant heeft hiermee een onaanvaardbaar risico genomen waarbij conflicten kunnen rijzen tussen privé- en dienstbelang.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de verweten gedraging niet kan worden aangemerkt als (ernstig) plichtsverzuim. Appellant wist niet dat een bezoek aan de tippelzone in zijn eigen tijd als zodanig zou worden opgevat. Er bestaat geen regel binnen de politie die het bezoeken van een prostituee verbiedt. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 31 juli 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD9717, heeft appellant gesteld dat het bezoeken van legale prostituees in beginsel niet leidt tot ernstig plichtsverzuim. Nu prostitutie op de tippelzone wordt gedoogd is de verweten gedraging niet illegaal. Daarnaast heeft appellant zich, subsidiair, op het standpunt gesteld dat de toegepaste straf onevenredig is. De korpschef had moeten volstaan met een waarschuwing.
4.
De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Appellant betwist niet dat hij op 6 april 2011 de tippelzone gelegen langs [adres]heeft bezocht om tegen betaling gebruik te maken van de seksuele diensten van een daar werkzame drugsverslaafde prostituee.
4.2.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de korpschef deze gedraging terecht heeft aangemerkt als plichtsverzuim in de zin van artikel 76 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). Dat, zoals de Raad in genoemde uitspraak van 31 juli 2008 heeft overwogen, het in privésfeer bezoeken van legale prostituees - het betrof in die zaak een escortservice - op zichzelf geen plichtsverzuim oplevert, leidt niet tot een ander oordeel. Op de tippelzone wordt - illegale - straatprostitutie uitsluitend gedoogd om de daarmee gepaard gaande criminaliteit, zoals drugshandel en vrouwenhandel, beter te kunnen bestrijden. Appellant had redelijkerwijze kunnen en moeten begrijpen dat het bezoeken van een tippelzone zich daarom niet verdraagt met de in artikel 76 van het Barp neergelegde norm van ‘goed ambtenaarschap’. Dat de gedraging in privétijd heeft plaatsgevonden doet hieraan niet af. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 17 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY8762, kan een gedraging van een politieambtenaar buiten diensttijd ook leiden tot schending van voornoemde norm. De korpschef heeft terecht gesteld dat appellant een onaanvaardbaar risico heeft genomen waarbij conflicten kunnen rijzen tussen privé- en dienstbelang en hij mogelijk in een chantabele positie is komen te verkeren.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat appellant zich niet heeft gedragen als een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort te doen en zich heeft schuldig gemaakt aan plichtsverzuim als door de korpschef omschreven, zodat de korpschef bevoegd was appellant disciplinair te straffen.
4.4.
Gelet op de aard en ernst van de verweten gedraging is de opgelegde disciplinaire straf van voorwaardelijk strafontslag daaraan niet onevenredig. Het gegeven dat er binnen de politie geen regel is vastgelegd dat een bezoek aan een tippelzone verbiedt, leidt er niet toe dat de korpschef had moeten volstaan met een waarschuwing. Dat appellant destijds niet bekend was met de bij de politie geldende ‘Beroepscode Blauw’ maakt dit niet anders. Als ervaren politieambtenaar had appellant zich ervan bewust moeten zijn dat hij een onaanvaardbaar risico heeft genomen waarbij conflicten kunnen rijzen tussen privé- en dienstbelang. Hij heeft een tippelzone gelegen binnen zijn eigen werkgebied bezocht. Tijdens zijn aanwezigheid op de tippelzone is appellant herkend door althans één van zijn twee collega’s die daar werkzaam waren vanuit het Regionaal Uitbuitingsteam. Appellant heeft verklaard dat hij deze collega tijdens zijn bezoek aan de tippelzone ook heeft herkend. Desondanks heeft appellant zijn bezoek aan de tippelzone niet onmiddellijk beëindigd.
4.5.
Uit vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en
W. van den Brink als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) S.K. Dekker

HD