ECLI:NL:CRVB:2014:1291

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 april 2014
Publicatiedatum
17 april 2014
Zaaknummer
13-4672 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens blijvende ongeschiktheid op grond van ziekten of gebreken met betrekking tot herplaatsingsmogelijkheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft het ontslag van een leraar wegens blijvende ongeschiktheid op grond van ziekten of gebreken. Betrokkene was sinds 31 oktober 2006 wegens ziekte uitgevallen en had in de daaropvolgende jaren verschillende percentages van arbeidsgeschiktheid gekregen, maar was uiteindelijk 100% arbeidsongeschikt verklaard door het UWV. Appellante, de werkgever, heeft betrokkene per 11 maart 2009 ontslag verleend, wat door betrokkene werd bestreden. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het ontslag vernietigd, omdat appellante niet had aangetoond dat er voor betrokkene geen reële herplaatsingsmogelijkheden waren.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van betrokkene in de eerste helft van 2008 van belang heeft geacht. De Raad oordeelde dat de werkgever moet aantonen dat er geen reële herplaatsingsmogelijkheden zijn, en dat dit onderzoek niet alleen op de datum van ontslag moet worden beoordeeld. De Raad kwam tot de conclusie dat appellante aannemelijk heeft gemaakt dat er in de relevante periodes geen functies beschikbaar waren voor betrokkene, die slechts 20% en later 40% arbeidsgeschikt was. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond, waarmee het ontslag van betrokkene werd bevestigd.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig onderzoek naar herplaatsingsmogelijkheden en de verantwoordelijkheden van werkgevers in het kader van ontslag op grond van blijvende ongeschiktheid. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/4672 AW
Datum uitspraak: 17 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
12 juli 2013, 09/4000 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] (appellante)
[betrokkene]te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.J. Brouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. N.D.Z.R. Mohamed Hoesein, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2014. Namens appellant zijn verschenen mr. Brouwer en J.W.M.C. den Ouden. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Mohamed Hoesein.

OVERWEGINGEN

1.
Betrokkene was werkzaam als leraar op het [school]. Op 31 oktober 2006 is betrokkene wegens ziekte uitgevallen. Op 8 januari 2007 heeft betrokkene zijn werkzaamheden gedeeltelijk hervat. Op 24 april 2007 is betrokkene weer volledig uitgevallen. De bedrijfsarts van appellante heeft betrokkene per 7 januari 2008 20% arbeidsgeschikt en per 5 juni 2008 40% arbeidsgeschikt geacht. Dit heeft niet geleid tot werkhervatting door betrokkene. Op 14 augustus 2008 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) naar aanleiding van verzoeken van betrokkene van 26 mei 2008 en 5 juni 2008 een deskundigenoordeel uitgebracht. Het deskundigenoordeel van het UWV hield in dat betrokkene vooralsnog niet in staat was te hervatten in eigen of ander werk. Bij besluit van
30 januari 2009 heeft het UWV betrokkene per 28 oktober 2008 een WIA-uitkering toegekend. Het UWV heeft de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100%. Appellante heeft bij besluit van 9 maart 2009 betrokkene per 11 maart 2009 ontslag verleend. Bij besluit van 9 juli 2009 (bestreden besluit) heeft appellante dit besluit na bezwaar van betrokkene gehandhaafd.
2.
De rechtbank heeft, na eerst een tussenuitspraak te hebben gedaan, het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het besluit van
9 maart 2009 herroepen. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellante niet door middel van een zorgvuldig onderzoek als bedoeld in artikel 20, zevende lid, van de Ziekte en arbeidsongeschiktheidsregeling voortgezet onderwijs (ZAVO), bijlage 13 bij de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het voorgezet onderwijs 2008-2010, heeft aangetoond dat er voor betrokkene geen reële herplaatsingsmogelijkheden zijn geweest. De rechtbank heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellante voldoende heeft gemotiveerd waarom in de periode van 24 april 2007 tot 7 januari 2008 en in de periode van 13 augustus 2008 tot 28 oktober 2008 geen onderzoek is gedaan naar herplaatsingsmogelijkheden voor betrokkene. Appellante heeft echter niet aangetoond dat er in de periode van 7 januari 2008 tot 13 augustus 2008 geen reële herplaatsingsmogelijkheden waren voor betrokkene.
3.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van betrokkene in de eerste helft van 2008 van belang heeft geacht. Volgens appellante dient bij de beoordeling of een zorgvuldig herplaatsingsonderzoek heeft plaatsgevonden te worden gekeken naar de situatie op de datum van ontslag. Op dat moment was betrokkene niet meer belastbaar voor arbeid. Verder heeft appellante aangevoerd dat zij ook in 2008 steeds rekening heeft gehouden met de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene en dat geen functies voor betrokkene beschikbaar waren.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 20, tweede lid, aanhef en onder c, van de ZAVO kan de werknemer worden ontslagen wegens blijvende ongeschiktheid op grond van ziekten of gebreken, mits er bij de werkgever voor de werknemer geen reële herplaatsingsmogelijkheden zijn.
Artikel 20, zevende lid, eerste volzin, van de ZAVO bepaalt dat bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede lid, onder c, vereist is dat de werkgever hiertoe door middel van een zorgvuldig onderzoek kan aantonen dat er voor de werknemer geen reële herplaatsingsmogelijkheden zijn. Ingevolge de tweede volzin onderzoekt de werkgever hiertoe eerst of de mogelijkheid bestaat voor plaatsing in een functie met passende arbeid, en daarna, indien die mogelijkheid zich niet voordoet, doch niet eerder dan na afloop van het eerste ziektejaar, in een functie met gangbare arbeid.
4.2.
De stelling van appellante dat bij de beoordeling of een zorgvuldig herplaatsingsonderzoek heeft plaatsgevonden uitsluitend hoeft te worden gekeken naar de situatie op datum van ontslag, treft geen doel. Deze stelling is niet te rijmen met de tweede volzin van artikel 20, zevende lid, van de ZAVO. In zoverre faalt het hoger beroep van appellante. Wel acht de Raad aannemelijk dat ook in de periode van 7 januari 2008 tot
13 augustus 2008 functies met passende of gangbare arbeid voor betrokkene binnen het gezagsbereik van appellante niet aanwezig waren. Betrokkene was in deze periode immers aanvankelijk slechts 20% arbeidsgeschikt en later 40% arbeidsgeschikt. Appellante heeft aannemelijk gemaakt dat betrokkene met deze geringe belastbaarheid niet kon worden geplaatst op een functie op de school. Betrokkene heeft ook zelf geen functie naar voren gebracht waarop hij had kunnen worden geplaatst. In dit verband is verder van belang dat artikel 20, zevende lid, van de ZAVO de werkgever niet verplicht een passende functie te creëren. De rechtbank heeft voor haar oordeel dat appellante niet heeft aangetoond dat er voor betrokkene geen reële herplaatsingsmogelijkheden zijn, dan ook ten onrechte doorslaggevende betekenis toegekend aan de omstandigheid dat appellante in de periode van 7 januari 2008 tot 13 augustus 2008 geen onderzoek heeft gedaan naar de herplaatsingsmogelijkheden voor betrokkene. Mede gelet op het feit dat betrokkene zich daarna tot aan de datum van het ontslag onafgebroken op het standpunt heeft gesteld niet tot werken in staat te zijn, is voldaan aan het vereiste van artikel 20, tweede lid, onder c, van de ZAVO dat er binnen het gezagsbereik van appellante voor betrokkene geen reële herplaatsingsmogelijkheden waren.
4.3.
Het hoger beroep van appellante treft doel. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. De Raad zal doen hetgeen de rechtbank zou behoren te doen en het beroep van betrokkene alsnog ongegrond verklaren.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 9 juli 2009 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en K.J. Kraan en
W.J.A.M. van Brussel als leden, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2014.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) P. Uijtdewillegen
JvC