In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) inzake de indicatie voor persoonlijke verzorging en begeleiding op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Appellant, die bekend is met psychiatrische en chronische pijnproblematiek, had op 11 januari 2011 een indicatie aangevraagd voor deze functies. CIZ kende appellant op 18 maart 2011 een indicatie toe voor persoonlijke verzorging en begeleiding in klasse 2, maar dit besluit werd later door appellant bestreden. De rechtbank Arnhem verklaarde het beroep van appellant ongegrond, maar appellant ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht. De Raad concludeert dat appellant ten tijde van de aanvraag al was uitbehandeld, wat betekent dat het bestreden besluit van CIZ niet goed gemotiveerd was. De Raad oordeelt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat niet alle behandelmogelijkheden voor appellant zijn benut. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep tegen het besluit van 12 juli 2011 gegrond. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven echter in stand, omdat de Raad geen aanknopingspunten heeft gevonden om de omvang van de geïndiceerde zorg in de periode in geding als onjuist vast te stellen.
Daarnaast wordt CIZ veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.461,- bedragen, en moet CIZ het griffierecht van € 156,- aan appellant vergoeden. De uitspraak is gedaan op 16 april 2014.