ECLI:NL:CRVB:2014:1258
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F. Bandringa
- H.C.P. Venema
- G.M.G. Hink
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand en bewijsvoering gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van betrokkene door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Betrokkene ontving sinds 7 april 2009 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand. De gemeente Rotterdam ontving anonieme meldingen dat betrokkene een gezamenlijke huishouding voerde met zijn halfzus, die op hetzelfde adres ingeschreven stond. Na een onderzoek door de Afdeling Bijzondere Onderzoeken, waarin betrokkene verklaarde dat hij bij zijn halfzus een kamer huurt en dat zij samen het huishouden delen, besloot de gemeente de bijstand per 1 september 2011 in te trekken. Dit besluit werd later door de rechtbank vernietigd, omdat de rechtbank oordeelde dat de gemeente niet aan zijn bewijslast had voldaan. De rechtbank vond de verklaring van betrokkene onvoldoende overtuigend, vooral omdat deze niet was ondertekend en er geen andere bewijsstukken waren die de gezamenlijke huishouding bevestigden.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de bewijslast voor het aannemen van een gezamenlijke huishouding bij de gemeente ligt en dat de gemeente hierin niet is geslaagd. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en voegde daaraan toe dat de controleur niet voldoende concrete vragen had gesteld over de woonsituatie van betrokkene. De Raad concludeerde dat de enkele verklaring van betrokkene niet voldoende was om de intrekking van de bijstand te rechtvaardigen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de gemeente werd veroordeeld in de proceskosten van betrokkene.