ECLI:NL:CRVB:2014:1242

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 april 2014
Publicatiedatum
15 april 2014
Zaaknummer
12-2422 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omvang van noodzakelijke individuele begeleiding voor appellant met autistische stoornis

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de omvang van de noodzakelijke individuele begeleiding voor appellant, die lijdt aan een autistische stoornis. Appellant, geboren in 1984, ontvangt een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en woont zelfstandig. Hij heeft in september 2010 een universitaire studie wiskunde afgerond en richt zich sindsdien op promotieonderzoek, waarvoor hij echter weinig begeleiding ontvangt van de universiteit. Voor 1 januari 2010 was appellant geïndiceerd voor Ondersteunende Begeleiding, maar deze functie is vervangen door Begeleiding individueel (BI).

CIZ heeft op 26 mei 2011 besloten dat appellant voor de periode van 1 september 2010 tot 28 december 2015 recht heeft op BI klasse 2, wat neerkomt op 2-3.9 uur begeleiding per week. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat appellant, gezien zijn beperkingen, begeleiding behoeft, maar dat de indicatie van 3,25 uur zorg per week voldoende is. Appellant is het hier niet mee eens en stelt dat hij recht heeft op een hogere indicatie, namelijk klasse 3, en verwijst naar een standpunt van een psycholoog.

De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geoordeeld dat CIZ zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat de zorgbehoefte van appellant correct is vastgesteld. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om de indicatie te verhogen, aangezien appellant geen medische gegevens heeft overgelegd die de onjuistheid van de indicatie kunnen aantonen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/2422 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
14 maart 2012, 11/6770 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[adres] (appellant)
Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft zijn gemachtigde [naam vader appellant], de vader van appellant, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2013. Voor appellante is verschenen zijn gemachtigde [naam vader appellant]. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door
J. Henneveld.

OVERWEGINGEN

1.1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Appellant, geboren [in] 1984, heeft beperkingen ten gevolge van een autistische stoornis. Hij ontvangt een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, woont zelfstandig in een studentenflat en heeft in september 2010 een universitaire studie wiskunde afgerond. Daarna heeft hij zich gericht op promotieonderzoek. Hij heeft geen universitaire aanstelling en ontvangt voor dit promotieonderzoek weinig begeleiding van de universiteit. Voor 1 januari 2010 was appellant door CIZ geïndiceerd voor de functie Ondersteunende Begeleiding. Per 1 januari 2010 is deze functie vervangen door de functie Begeleiding individueel (BI).
1.3. Bij besluit van 26 mei 2011 (bestreden besluit) heeft CIZ beslist op het bezwaar van appellant tegen de indicatiebesluiten van 3 juni 2010 en 29 december 2010. Na heroverweging van deze besluiten heeft CIZ appellant voor de periode van 1 september 2010 tot 28 december 2015 geïndiceerd voor BI klasse 2 (2-3.9 uur per week).
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen, waarbij voor eiser appellant en voor verweerder CIZ moet worden gelezen:
“5.3 Tussen partijen is niet in geschil dat eiser gezien zijn beperkingen begeleiding behoeft, met name in de vorm van ondersteunen en aanbrengen van structuur. Verweerder heeft voor die begeleiding in totaal 3,25 uur zorg per week geïndiceerd. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat voor extra begeleiding in het kader van eisers wens om te promoveren geen plaats is, omdat dit - anders dan een studie - als werkgerelateerde bezigheid wordt gezien en buiten het bereik van de AWBZ valt. Voorts is bij de thans vastgestelde indicatie in aanmerking genomen dat eisers beperkingen weliswaar structureel van aard zijn, maar dat er nog mogelijkheden zijn voor verbetering van eisers communicatieve vaardigheden, zijn mogelijkheden tot planning en invulling van dagstructuur en het verbeteren van zijn sociale redzaamheid door middel van GGZ behandeling. ”
3.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen niet tot indeling in
klasse 2, maar tot indeling in klasse 3 moeten leiden. Daarbij heeft appellant onder meer verwezen naar het standpunt van drs. R. Emmen, GZ psycholoog verbonden aan het Centrum Autisme, zoals dit is neergelegd in de brief van 9 mei 2011.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (Besluit), zoals dat luidde ten tijde in geding, heeft de verzekerde aanspraak op begeleiding als omschreven in artikel 6. Het tweede lid bepaalt dat de aanspraak op zorg slechts bestaat voor zover de verzekerde, gelet op zijn behoefte en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening, redelijkerwijs daarop is aangewezen.
4.2.
Op grond van artikel 6, eerste lid, van het Besluit omvat begeleiding door een instelling te verlenen activiteiten aan verzekerden met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuigelijke handicap die matige of zware beperkingen hebben op het terrein van:
a. de sociale redzaamheid,
b. het bewegen en verplaatsen,
c. het geheugen en de oriëntatie, of
d. die matig of zwaar probleemgedrag vertonen.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant, gelet op zijn behoefte en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening, redelijkerwijs op individuele begeleiding is aangewezen. Partijen verschillen van mening over de omvang van de noodzakelijke individuele begeleiding.
4.4.
De Raad komt, gelet op de inhoud van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, tot het oordeel dat CIZ met inachtneming van het geldende toetsingskader zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat uit de gronden van beroep niet volgt dat daarbij de zorgbehoefte van appellant over de in geding zijnde periode onjuist is vastgesteld. CIZ heeft bij dit onderzoek betrokken het rapport van de medisch adviseur dr. H.M. Laane van
1 april 2011. Daarbij heeft Laane te kennen gegeven dat het gaat om een verminderd psychisch functioneren met een verminderd psychosociaal welbevinden en gedragsproblematiek. De beperkingen bevinden zich op het terrein van de sociale redzaamheid en zijn als matig te kwalificeren. Appellant heeft behoefte aan het ondersteunen en aanbrengen van structuur, waarbij gedacht zou kunnen worden aan drie keer per week begeleiding van één uur. In dit rapport is ook meegenomen de door appellant op
23 december 2010 overgelegde ongedateerde verklaring van Emmen. Naar aanleiding van de door appellant hiervoor onder 3 genoemde brief van Emmen heeft Laane op 18 mei 2011 nogmaals te kennen gegeven dat deze informatie bij zijn beoordeling is betrokken. Appellant heeft verder geen medische gegevens in geding gebracht waaruit kan worden opgemaakt dat CIZ de indicatie voor begeleiding individueel onjuist heeft vastgesteld.
4.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en W.H. Bel en R.H. de Bock als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 april 2014.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) H.J. Dekker

NW