In deze zaak gaat het om de terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) door Zorgkantoor Noord-Oost Brabant van appellant. Het Zorgkantoor heeft op 4 oktober 2010 besloten om een bedrag van € 7.555,67 aan voorschotten terug te vorderen van appellant voor het jaar 2009. Na bezwaar heeft het Zorgkantoor op 11 juli 2011 besloten om uit coulance een bedrag van € 630,- te accepteren als verantwoorde besteding, waardoor de terugvordering werd beperkt tot € 6.925,67. De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, omdat appellant niet had aangetoond dat hij het bedrag van € 6.925,67 had terugbetaald.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij het niet eens is met de uitspraak van de rechtbank en dat de verhuiskosten al zijn terugbetaald. Het Zorgkantoor heeft echter gesteld geen betalingen ter zake van de vordering over 2009 te hebben ontvangen. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat appellant geen bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij de bedragen op een rekening van het Zorgkantoor heeft gestort.
De Raad concludeert dat het door appellant op 7 mei 2009 betaalde bedrag van € 4.500,- betrekking heeft op de vaststelling van het pgb voor het jaar 2008 en niet op de verhuiskosten die appellant in 2009 heeft gemaakt. Het hoger beroep van appellant slaagt daarom niet, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.