In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 maart 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Appellante, geboren in Turkije, heeft in 1990 Nederland bereikt en heeft in 1996 een uitkering op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) aangevraagd, welke aanvraag in 1999 werd afgewezen. In 2007 diende zij een nieuwe aanvraag in voor een Wajong-uitkering, waarbij zij stelde dat zij al voor haar 17e verjaardag volledig arbeidsongeschikt was. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellante niet in Nederland woonde op haar 17e verjaardag, wat in strijd is met de historische wooneis. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor de Wajong-uitkering. De Raad heeft vastgesteld dat de historische wooneis niet in strijd is met de discriminatieverboden zoals neergelegd in internationale verdragen, en dat het Uwv binnen de grenzen van redelijke beleidsbepaling heeft gehandeld. De Raad heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn erkend en het Uwv veroordeeld tot schadevergoeding van € 2.500,- aan appellante. De rechtbank had de proceskostenvergoeding van appellante in hoger beroep vastgesteld op € 974,-. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd, het beroep gegrond verklaard, en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.