ECLI:NL:CRVB:2014:1204

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 april 2014
Publicatiedatum
14 april 2014
Zaaknummer
12-5783 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanvraag bijstand en ontvangst herstelbrief

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellante had een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, maar haar aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk niet in behandeling genomen. Dit gebeurde omdat appellante niet binnen de gestelde termijn de gevraagde gegevens had ingeleverd, zoals verzocht in een herstelbrief. De Raad heeft vastgesteld dat de herstelbrief naar het woonadres van appellante was verzonden en dat appellante de ontvangst daarvan had betwist. De Raad oordeelde dat appellante niet voldoende feiten had aangedragen om het vermoeden van ontvangst van de herstelbrief te ontzenuwen. De Raad benadrukte dat het bestuursorgaan in eerste instantie aannemelijk moet maken dat het stuk is verzonden, en dat het vervolgens aan de geadresseerde is om feiten te stellen die de ontvangst redelijkerwijs kunnen betwijfelen. Aangezien appellante hierin niet was geslaagd, bevestigde de Raad de beslissing van het college om de aanvraag buiten behandeling te stellen. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/5783 WWB
Datum uitspraak: 8 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage van 25 september 2012, 12/8502 en 12/8503 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.A.R. Schuckink Kool, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2014. Namens appellante is verschenen mr. Schuckink Kool. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M. Drazenovic.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft zich op 10 januari 2012 bij het Uwv Werkbedrijf gemeld om een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) in te dienen. Zij is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres] te Rijswijk (woonadres).
1.2.
Naar aanleiding van deze melding heeft de afdeling Sociale Zaken (afdeling) van de gemeente Rijswijk appellante bij brief van 25 januari 2012 uitgenodigd voor een intakegesprek en is haar verzocht enkele gegevens mee te nemen. Appellante is niet verschenen op dit gesprek.
1.3.
Bij brief van 2 februari 2012 heeft de afdeling appellante nogmaals uitgenodigd om de aanvraag te bespreken en de ontbrekende gegevens te verstrekken. Appellante heeft op
7 februari 2012 haar aanvraag mondeling toegelicht en gegevens ingeleverd.
1.4.
Bij brief van 9 februari 2012 (herstelbrief) heeft de afdeling appellante ter vaststelling van het recht op bijstand verzocht om een aantal ontbrekende gegevens uiterlijk 17 februari 2012 op te sturen.
1.5.
Bij besluit van 27 februari 2012 heeft het college de aanvraag met toepassing van
artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in behandeling genomen, op de grond dat appellante de bij de herstelbrief verzochte gegevens niet voor 17 februari 2012 heeft ingeleverd.
1.6.
Bij besluit van 16 augustus 2012 (bestreden besluit), heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 27 februari 2012 ongegrond verklaard. De besluitvorming rust, samengevat, op de overwegingen dat vaststaat dat appellante de gevraagde gegevens niet heeft overgelegd binnen de daartoe gestelde termijn en dat sprake is van een ongeloofwaardige ontkenning van appellante van de ontvangst van de herstelbrief.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat het college de herstelbrief naar het woonadres van appellante heeft verzonden. Appellante heeft de ontvangst van de herstelbrief betwist.
4.2.
Appellante heeft onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam
(12 december 2006, ECLI:NL:RBROT:2006:BA8420) betoogd dat wanneer het in een geschil, zoals het onderhavige, alleen gaat om de verhouding tussen een bestuursorgaan en een
direct-belanghebbende, met het oog op het zwaarwegende belang van een effectieve rechtsbescherming voor ook de justitiabelen naar wie de verzending of bij wie de postbezorging - veelal onbewijsbaar - heeft gehaperd, als uitgangspunt heeft te gelden dat een ontkenning geloofwaardig moet worden geacht, tenzij er gronden zijn daaraan te twijfelen.
4.3.
De hoogste bestuursrechters hanteren als uitgangspunt dat, in geval van niet aangetekende verzending van een besluit of een ander rechtens van belang zijnd document, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit of ander relevant document op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld (CRVB 29 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:721). Anders dan appellante in 4.2 heeft betoogd is er geen aanleiding om in dit geval van deze lijn af te wijken.
4.4.
Gelet op 4.1 en 4.3 ligt het op de weg van appellante het vermoeden van ontvangst te ontzenuwen. Appellante is hierin niet geslaagd. De enkele stelling van appellante dat zij de herstelbrief niet heeft ontvangen, is onvoldoende. Met haar standpunt dat een niet aangetekend verzonden brief niet in alle gevallen aankomt, heeft appellante geen feiten gesteld op grond waarvan de ontvangst van de naar haar woonadres gezonden herstelbrief redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellante verzocht om nadere gegevens te mogen verstrekken, zoals (kranten)artikelen over het niet bezorgen van post, ter onderbouwing van haar stelling dat het een onbetwiste realiteit is dat de post vaak niet wordt ontvangen. De Raad ziet geen aanleiding om tegemoet te komen aan dit verzoek gelet op het late tijdstip daarvan. Bovendien zijn met de in het algemeen gestelde problemen bij de postbezorging geen feiten gesteld op grond waarvan de ontvangst van juist deze herstelbrief kan worden betwijfeld. Appellante heeft ook overigens geen feiten gesteld op grond waarvan de ontvangst van de herstelbrief op haar woonadres redelijkerwijs kan worden betwijfeld. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat appellante geen concrete gegevens heeft overgelegd waaruit is af te leiden dat zij de herstelbrief niet heeft ontvangen.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt, dat appellante niet binnen de gegeven hersteltermijn de haar door het college gevraagde gegevens heeft ingeleverd en dat het college bevoegd was om de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling te stellen. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding om te oordelen dat het college niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.6.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2014.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) J.T.P. Pot

HD