Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
Bijlage
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 22 juni 2011, waarin het beroep tegen het besluit van de Minister van Defensie ongegrond werd verklaard. Appellant, die sinds 7 juli 2008 als provoost terreinen op een marinekazerne werkt, had op 12 februari 2009 een verzoek ingediend om met toepassing van de hardheidsclausule van artikel 28 van het Voorzieningenstelsel buitenland defensiepersoneel (VBD) in aanmerking te komen voor een hogere toelage buitenland. Dit verzoek werd door de minister afgewezen, wat leidde tot de onderhavige procedure.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 10 april 2014 behandeld. De Raad oordeelt dat appellant niet behoort tot de groep defensiemedewerkers waarop de overgangsregeling van artikel 11a van het VBD van toepassing is, omdat hij op 1 augustus 2007 niet in een gebied buiten Nederland was geplaatst. Appellant heeft aangevoerd dat de minister onjuiste en onvolledige informatie heeft verstrekt over de toelage buitenland, waardoor hij geen afgewogen beslissing kon nemen over zijn plaatsing buiten Nederland. De Raad oordeelt echter dat de minister voldoende informatie heeft verstrekt en dat appellant zelf ook had kunnen informeren naar de juiste bedragen.
Daarnaast heeft appellant zich beroepen op het gelijkheidsbeginsel, maar de Raad oordeelt dat van gelijke gevallen geen sprake is. De verschillen in de hoogte van de toelage zijn het gevolg van de in het VBD neergelegde bepalingen en zijn inherent aan veranderingen in de regelgeving. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.