ECLI:NL:CRVB:2014:1186
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R. Kooper
- J.J.A. Kooijman
- W.J.A.M. van Brussel
- Rechtspraak.nl
Toelage buitenland en toepassing van de hardheidsclausule in het ambtenarenrecht
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, die op 22 juni 2011 het beroep tegen het besluit van de Minister van Defensie ongegrond verklaarde. De appellant, die sinds 7 juli 2008 als defensiemedewerker op een marinekazerne is geplaatst, had verzocht om toepassing van de hardheidsclausule van artikel 28 van het Voorzieningenstelsel buitenland defensiepersoneel (VBD) om in aanmerking te komen voor een hogere toelage buitenland. Dit verzoek werd door de minister afgewezen, wat leidde tot de rechtszaak.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 10 april 2014 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat de minister een nieuwe systematiek voor de berekening van de toelage buitenland had ingevoerd, met een overgangsregeling die niet van toepassing was op de appellant, omdat hij niet aan de voorwaarden voldeed. De Raad concludeerde dat de minister niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel had gehandeld, aangezien de appellant niet in dezelfde situatie verkeerde als enkele collega’s die wel een hogere toelage hadden ontvangen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen sprake was van kennelijke hardheid in de informatievoorziening door de minister. De appellant had zelf ook kunnen informeren naar de juiste bedragen na de wijziging van de regelgeving. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met R. Kooper als voorzitter en J.J.A. Kooijman en W.J.A.M. van Brussel als leden, in aanwezigheid van griffier P. Uijtdewillegen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 10 april 2014.