ECLI:NL:CRVB:2014:1182
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R. Kooper
- J.J.A. Kooijman
- W.J.A.M. van Brussel
- Rechtspraak.nl
Toelage buitenland en toepassing van de hardheidsclausule in het ambtenarenrecht
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het beroep tegen het besluit van de Minister van Defensie werd gegrond verklaard. Appellant, die sinds 17 juli 2008 als onderofficier operaties was geplaatst, had op 11 februari 2009 een verzoek ingediend om in aanmerking te komen voor de toelage buitenland op basis van de hardheidsclausule van het Voorzieningenstelsel buitenland defensiepersoneel (VBD). Dit verzoek werd echter afgewezen door de minister, wat leidde tot de rechtszaak.
De rechtbank had het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat hij onjuiste en onvolledige informatie had ontvangen over de toelage buitenland, wat hem had belet een weloverwogen beslissing te nemen over zijn plaatsing buiten Nederland. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat appellant niet tot de groep defensiemedewerkers behoorde die onder de overgangsregeling van artikel 11a van het VBD viel, omdat hij op de peildatum niet in een gebied buiten Nederland was geplaatst.
De Raad concludeerde dat de minister niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel had gehandeld, aangezien de gevallen van appellant en zijn collega’s niet gelijk waren. De verschillen in de hoogte van de toelage waren het gevolg van de in het VBD neergelegde bepalingen, en de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep van appellant werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met R. Kooper als voorzitter.