In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had op 23 februari 2012 een aanvraag om bijstand ingediend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De aanvraag werd afgewezen omdat de appellant niet had voldaan aan de verplichting om inlichtingen te verstrekken, wat noodzakelijk was om te beoordelen of hij recht op bijstand had. De rapporteur had geprobeerd een huisbezoek af te leggen, maar de appellant had niet gereageerd op aanbellen en kloppen. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de werkwijze van de bezwaarschriftencommissie om het bestuur niet uit te nodigen voor de hoorzitting in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep tegen het besluit van 25 april 2012 gegrond. De Raad oordeelde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand konden blijven, omdat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij de gemaakte afspraken over het huisbezoek was nagekomen. De Raad veroordeelde het college in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 1.948,- en bepaalde dat het college het griffierecht van € 157,- aan de appellant moest vergoeden.