ECLI:NL:CRVB:2014:1167

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 april 2014
Publicatiedatum
9 april 2014
Zaaknummer
12-5729 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de IVA-uitkering en beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen het besluit van het Uwv

In deze zaak gaat het om de weigering van een IVA-uitkering aan appellant, die op 17 maart 2009 uitviel voor zijn werkzaamheden als tuinbouwmedewerker vanwege spier-, pees-, gewrichts- en vermoeidheidsklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende appellant op 4 februari 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering toe, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv op 10 september 2012 ongegrond verklaard, maar verklaarde het beroep tegen een ander besluit niet-ontvankelijk, omdat appellant geen procesbelang meer zou hebben.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk heeft verklaard, aangezien hij veroordeling van het Uwv tot vergoeding van wettelijke rente had gevorderd. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank inderdaad ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat appellant nog belang had bij de beoordeling van het eerste besluit. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep tegen het eerste besluit gegrond, waardoor het besluit van het Uwv wordt vernietigd.

Met betrekking tot het tweede besluit, dat betrekking heeft op de vaststelling van het dagloon, oordeelt de Raad dat appellant in hoger beroep niet voldoende nieuwe gronden heeft aangevoerd om tot een ander oordeel te komen. De Raad bevestigt daarom de uitspraak van de rechtbank over het tweede besluit. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 974,-. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en is openbaar uitgesproken op 9 april 2014.

Uitspraak

12/5729 WIA
Datum uitspraak: 9 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank ̕ s-Gravenhage van
16 maart 2012 en 10 september 2012, 11/7112 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.P.C.M. van Es, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2014. Namens appellant is verschenen mr. Van Es. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is op 17 maart 2009 uitgevallen voor zijn werkzaamheden als tuinbouwmedewerker wegens spier-, pees-, gewrichts- en vermoeidheidsklachten.
1.2. Bij besluit van 4 februari 2011 heeft het Uwv appellant met ingang van 15 maart 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. Daarbij is het dagloon op € 118,77 vastgesteld. Het tegen dit besluit door appellant gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 27 juli 2011 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 16 maart 2012 als volgt overwogen.
2.1.
Uit de onderzoeken van de verzekeringsartsen zijn voldoende gegevens naar voren gekomen om tot een afgewogen oordeel te komen omtrent de voor appellant geldende beperkingen. De door appellant in beroep overgelegde medische gegevens geven geen aanleiding voor een ander oordeel. Het Uwv heeft appellant dan ook terecht een
IVA-uitkering onthouden en heeft in het geval van appellant, mede gelet op de Standaard verminderde arbeidsduur, terecht geen medische urenbeperking in aanmerking genomen.
2.2.
De belastbaarheid van de geduide functies past binnen de opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst. Voor zover er sprake is van signaleringen heeft de arbeidsdeskundige in zijn rapport van 3 februari 2011 afdoende gemotiveerd waarom deze geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellant op de in geding zijnde datum.
2.3.
De stelling van appellant dat de functie van inpakker (handmatig) ten onrechte niet bij de schatting is betrokken, wordt verworpen. De functievolgorde van de eerste drie functies is terecht zodanig vastgesteld dat de hoogst mogelijke theoretische verdiencapaciteit wordt gerealiseerd.
2.4.
Met betrekking tot het dagloon heeft het Uwv evenwel een onvoldoende motivering gegeven voor de wijze waarop dit is vastgesteld. Het Uwv is vervolgens in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen en verder is iedere beslissing aangehouden.
3.
Bij besluit van 22 juni 2012 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het aan de WGA-uitkering ten grondslag gelegde dagloon verhoogd tot € 173,67. Voor het overige heeft het Uwv bestreden besluit 1 gehandhaafd.
4.
Bij uitspraak van 10 september 2012 heeft de rechtbank het beroep van appellant voor zover gericht tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant geen procesbelang meer heeft bij een beoordeling van het beroep tegen dit besluit. Aangezien appellant geen gronden meer heeft aangevoerd tegen de vaststelling van het dagloon in bestreden besluit 2, heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Wel heeft de rechtbank aanleiding gezien om het Uwv te veroordelen in de door appellant in beroep gemaakte proceskosten.
5.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het beroep tegen bestreden besluit 1 ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard en voor het overige zijn gronden in beroep herhaald. Kort gezegd is appellant van mening dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt dient te worden geacht en dat hem ten onrechte geen IVA-uitkering is toegekend.
5.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraken bepleit.
6.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
Voor de toepasselijke wettelijke bepalingen wordt verwezen naar de tussenuitspraak van 16 maart 2012.
6.2.
De rechtbank heeft ten onrechte het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard. Appellant had immers nog wel belang bij een beoordeling van bestreden besluit 1 aangezien hij de veroordeling van het Uwv tot vergoeding van de wettelijke rente had gevorderd. In zoverre slaagt het hoger beroep en zal de uitspraak van 10 september 2012 worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep tegen bestreden besluit 1 daarom gegrond worden verklaard en zal bestreden besluit 1 worden vernietigd. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft het Uwv toegezegd over te gaan tot vergoeding van de wettelijke rente in verband met de verhoging van het dagloon, waarop appellant genoemde vordering heeft ingetrokken voor zover het gaat om de wettelijke rente over de nabetaling die voortvloeit uit bestreden besluit 2.
6.3.
Met betrekking tot bestreden besluit 2 heeft appellant in hoger beroep volstaan met een enkele herhaling van de reeds in beroep aangevoerde gronden, zonder toe te lichten waarom de hieraan gewijde overwegingen van de rechtbank in genoemde uitspraken onjuist zijn. In deze gronden ziet de Raad evenmin aanknopingspunten voor een ander oordeel. In hoger beroep heeft appellant ook geen (medische) stukken overgelegd die moeten leiden tot een ander oordeel. Het oordeel van de rechtbank over bestreden besluit 2 en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen in de aangevallen uitspraken worden dan ook onderschreven.
6.4.
In aanvulling op het onder 2.3 weergegeven oordeel van de rechtbank wordt nog overwogen dat de tekst van het Schattingsbesluit niet dwingt tot selectie van de drie functies, die ieder voor zich - zonder ook de reductiefactor in ogenschouw te nemen - de hoogste loonwaarde vertegenwoordigen, doch tot een selectie van functies die, zo nodig met verdiscontering van de reductiefactor, resulteert in een zo groot mogelijke resterende verdiencapaciteit per uur (zie CRvB 3 februari 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AO5192).
6.5.
Uit 6.3 en 6.4 volgt dat de aangevallen uitspraken, voor zover betrekking hebbend op bestreden besluit 2, dienen te worden bevestigd. Omdat het hoger beroep voor het overige niet slaagt, volgt uit artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente in dit verband niet mogelijk is, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
7.
Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 974,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de uitspraak van 10 september 2012 voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 27 juli 2011 niet-ontvankelijk is verklaard;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 27 juli 2011 gegrond en vernietigt dat besluit;
- bevestigt de aangevallen uitspraken voor het overige;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 974,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 115,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en M. Greebe en
C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2014.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) H.J. Dekker

JL