ECLI:NL:CRVB:2014:1161

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 april 2014
Publicatiedatum
9 april 2014
Zaaknummer
10-5653 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verhuiskostenvergoeding op basis van Wmo en psychische beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam om een verhuiskostenvergoeding toe te kennen aan betrokkene, die in oktober 2007 was verhuisd. Betrokkene had een aanvraag ingediend voor een financiële vergoeding op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), maar het college had deze aanvraag afgewezen omdat er geen aantoonbare beperkingen waren vastgesteld die het normale gebruik van de woning belemmerden.

De Raad heeft vastgesteld dat betrokkene in haar eerdere woning last had van overlast door hangjongeren en dat zij zich onveilig voelde. Echter, de Raad oordeelde dat het aan betrokkene was om actie te ondernemen tegen deze overlast, zoals het doen van aangifte bij de politie. De Raad concludeerde dat er geen noodzaak was voor betrokkene om te verhuizen op basis van haar psychische of psychosociale problemen, en dat de eerdere afwijzing van de verhuiskostenvergoeding terecht was.

De rechtbank had in haar eerdere uitspraak het besluit van het college vernietigd, maar de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak vernietigd en het beroep tegen het besluit van 24 november 2009 ongegrond verklaard. De Raad heeft ook het besluit van 2 november 2010 vernietigd, dat was genomen ter uitvoering van de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/5653 WMO
Datum uitspraak: 9 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 september 2010, 10/22 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (appellant)
[bedrijf] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft dr. mr. G.P. Dayala, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant op 2 november 2010 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 februari 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C. Smit en F. Pach. Voor betrokkene is mr. Dayala verschenen.
Het onderzoek ter zitting is geschorst teneinde betrokkene in de gelegenheid te stellen aanvullende medische gegevens in het geding te brengen en appellant in de gelegenheid te stellen op basis van die gegevens de zaak nogmaals te bestuderen.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek is voortgezet ter zitting van 26 februari 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C. Smit. Voor betrokkene is mr. Dayala verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene is in oktober 2007 in Amsterdam verhuisd van de woning aan[adres 1] naar de woning aan [adres 2]. Zij heeft in verband hiermee bij appellant een aanvraag ingediend om op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in aanmerking te komen voor een financiële vergoeding voor de verhuis- en inrichtingskosten (verhuiskostenvergoeding).
1.2.
Het college heeft CIZ om advies gevraagd. De indicatieadviseur van CIZ heeft, na ingewonnen advies bij de medisch adviseur van CIZ, appellant geadviseerd negatief te beslissen op de gevraagde verhuiskostenvergoeding.
1.3.
Bij besluit van 16 juni 2008 heeft appellant de gevraagde verhuiskostenvergoeding afgewezen, omdat niet is gebleken van aantoonbare beperkingen bij het normale gebruik van de woning. Betrokkene heeft tegen het besluit van 16 juni 2008 bezwaar gemaakt omdat zij meent dat wel sprake is van aantoonbare beperkingen.
1.4.
Op 3 oktober 2008 heeft de indicatieadviseur van CIZ opnieuw advies uitgebracht, waarbij hij wederom de medisch adviseur van CIZ heeft geraadpleegd. Aan het advies liggen de volgende onderzoeksactiviteiten ten grondslag. Bestudering van het bezwaarschrift van betrokkene, de medische verklaringen van de psychiater van betrokkene, dr. W.H. Lionarons, van 24 oktober 2007 en 24 januari 2008, het CIZ-advies van de dochter van betrokkene, [naam dochter betrokkene], van 5 februari 2008, het CIZ-advies van betrokkene van 28 februari 2008, de briefjes van de huisarts van betrokkene, Jiawan, van 11 september 2008 en het verslag van de hoorzitting van 4 september 2008. Voorts is contact geweest tussen de medisch adviseur en de huisartsenpraktijk van betrokkene om de medische gegevens van betrokkene en haar kinderen te actualiseren. Verder heeft de indicatieadviseur op 9 september 2008 telefonisch contact gehad met betrokkene. Hierbij is gevraagd naar de reden van verhuizen, de problemen in de vorige woning en de huidige medische situatie van betrokkene en haar kinderen. De conclusie van de indicatieadviseur van CIZ is dat er geen aanleiding bestaat om het eerdere negatieve advies voor de verhuiskostenvergoeding te herzien.
1.5.
Bij besluit van 21 oktober 2008 heeft appellant het bezwaar ongegrond verklaard. Nadat betrokkene tegen dit besluit beroep had ingesteld en appellant kennis had genomen van de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 maart 2009, 08/1051, heeft appellant op 2 april 2009 het besluit van 21 oktober 2008 ingetrokken, waarna betrokkene haar beroep op 23 juni 2009 heeft ingetrokken.
1.6.
Op 28 mei 2009 heeft CIZ op verzoek van appellant wederom advies uitgebracht. Hierbij heeft CIZ aangegeven dat hij bij zijn eerdere advies van 3 oktober 2008 alle psychische en psychosociale aspecten heeft benoemd en meegewogen.
1.7.
Bij besluit van 24 november 2009 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 16 juni 2008 ongegrond verklaard. Volgens appellant moet worden beoordeeld of bij betrokkene sprake is van dusdanige psychische of psychosociale klachten dat betrokkene daarvoor door verlening van de gevraagde tegemoetkoming gecompenseerd dient te worden. Dit is volgens appellant niet het geval. Appellant baseert zich hierbij op het advies van CIZ van 3 augustus 2008 waaruit blijkt dat betrokkene voornamelijk is verhuisd omdat zij de woonomgeving van het [adres 1] als onveilig ervoer en daar overlast ondervond. Dit betreffen volgens appellant in het onderhavige geval geen omstandigheden op grond waarvan er een noodzaak bestond om een voorziening te treffen. Volgens appellant bestaat er evenmin aanleiding om op grond van bijzondere feiten of omstandigheden de hardheidsclausule toe te passen.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Volgens de rechtbank heeft appellant in het bestreden besluit de - onderbouwde - stelling van betrokkene dat causaal verband bestaat tussen haar medische beperkingen en haar voormalige woonomgeving, onvoldoende gemotiveerd weerlegd.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
Betrokkene heeft in verweer aangevoerd zich te kunnen vinden in de aangevallen uitspraak.
5.
Bij besluit van 2 november 2010 heeft appellant ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar genomen en betrokkene daarbij in aanmerking gebracht voor een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten tot een bedrag van € 3.097,-.
6.
Bij faxberichten van 28 maart 2012 en 29 mei 2012 heeft betrokkene nadere medische gegevens over haar kinderen Anouk en Sandeep, en over haarzelf overgelegd.
7.
Appellant heeft de bij 6 genoemde stukken voorgelegd aan de indicatieadviseur. De indicatieadviseur heeft op 8 juni 2012, na ingewonnen advies van G.L. Schut, arts, opnieuw advies uitgebracht. De conclusie van de indicatieadviseur is, dat ook op basis van de door betrokkene nader ingediende stukken er geen aanleiding bestaat om betrokkene in aanmerking te brengen voor de gevraagde verhuiskostenvergoeding.
8.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
8.1.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of bij betrokkene ten tijde van de verhuizing sprake was van beperkingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 6, van de Wmo, waardoor het normale gebruik van de woning aan het [adres 1] werd beperkt.
8.2.
De Raad is met appellant van oordeel dat uit het bij 7 genoemde advies van de indicatieadviseur blijkt dat ook op basis van de bij 6 genoemde overgelegde medische gegevens geen aanleiding bestaat om bij betrokkene of haar kinderen lichamelijke beperkingen aan te nemen bij het normale gebruik van de woning aan het [adres 1]. Ten aanzien van de chronisch psychische of psychosociale problemen is van belang dat de door betrokkene ervaren onveilige woonomgeving te maken heeft met de overlast veroorzaakt door hangjongeren van de nabij gelegen coffeeshop. Volgens de medisch adviseur worden deze “omgevingsproblemen” door betrokkene in versterkte mate ervaren vanwege de bij haar aanwezige bipolaire stoornis, waardoor de gevolgen van de in haar omgeving optredende overlast ernstiger zijn dan bij mensen zonder deze stoornis. Door deze stoornis zullen angst en depressieve gevoelens betrokkene blijven achtervolgen zolang de genoemde omgevingssituatie blijft bestaan. Het verbeteren van de omgevingssituatie dan wel het opheffen van de onveilige situatie in de woonomgeving is essentieel, wil dit een positief effect hebben op de psychische gezondheidstoestand van betrokkene, aldus de medisch adviseur.
8.3.
De Raad is met appellant van oordeel dat het eerst op de weg van betrokkene had gelegen om pogingen te ondernemen de oorzaak van het onveilige gevoel aan te pakken door de overlast te melden bij de politie of de buurtregisseur, zodat deze op hun beurt de gelegenheid kregen om passende maatregelen te nemen om de overlast terug te dringen. Dit gelet op de eigen verantwoordelijkheid die van een betrokkene in het kader van de Wmo kan worden verlangd. Zie ook r.o 4.5 in de uitspraak van de Raad van 12 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:398. Betrokkene heeft ter zitting nog aangevoerd geen aangifte te hebben gedaan omdat zij niet persoonlijk is bedreigd. Het ontbreken van een persoonlijke bedreiging had er niet aan in de weg hoeven te staan om actie te ondernemen om de overlast aan te (laten) pakken. Dat betrokkene hiervan heeft afgezien, dient voor haar rekening en risico te komen. Gelet op het voorgaande is de Raad met appellant van oordeel dat niet is gebleken dat het voor betrokkene vanwege beperkingen of een chronisch psychisch of psychosociaal probleem noodzakelijk was om te moeten verhuizen.
8.4.
Uit hetgeen onder 8.1 tot en met 8.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doen hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.
8.5.
Met het voorgaande komt aan het besluit van 2 november 2010 de grondslag te ontvallen. De Raad zal daarom ook dat besluit vernietigen.
9.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 24 november 2009 ongegrond;
- vernietigt het besluit van 2 november 2010.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2014.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) Z. Karekezi
IvR