ECLI:NL:CRVB:2014:1159

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 april 2014
Publicatiedatum
8 april 2014
Zaaknummer
12-3633 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na medisch onderzoek en beoordeling van Functionele Mogelijkhedenlijst

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De appellant, die eerder als verkoopmedewerker werkte, had zich ziekgemeld met nek-, rug- en hoofdpijnklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant per 25 april 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en daarom geen recht had op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Appellant had hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.

In hoger beroep stelde appellant dat de rechtbank ten onrechte de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 maart 2011 had onderschreven. Hij was van mening dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hadden gehouden met zijn klachten, en dat de informatie van zijn behandelend arts niet goed was meegenomen in de beoordeling. Het Uwv verweerde zich door te stellen dat het bestreden besluit was gebaseerd op een zorgvuldig medisch onderzoek en dat er geen nieuwe medische informatie was overgelegd die de eerdere conclusies zou kunnen ondermijnen.

De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig en volledig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had zowel lichamelijk als psychisch onderzoek gedaan en had relevante informatie van de behandelend arts betrokken. De bezwaarverzekeringsarts had ook een grondige beoordeling uitgevoerd. De Raad concludeerde dat de FML correct was en dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies passend waren voor appellant. Het hoger beroep werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

12/3633 WIA
Datum uitspraak: 2 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 10 mei 2012, 11/3212 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. el Ahmadi, advocaat, hoger beroep ingesteld .
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 19 februari 2014, gevoegd behandeld met het geding omtrent nummer 13/4040 ZW, plaatsgevonden. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk. Ter afdoening zijn de gevoegde zaken weer gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was laatstelijk voor 40 uur per week werkzaam als verkoopmedewerker in een bakkerij. Na afloop van dit dienstverband is per 1 januari 2008 aan appellant een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet toegekend. Vanuit deze situatie heeft appellant zich per
27 april 2009 ziekgemeld met nek-, rug- en hoofdpijnklachten.
1.2. Bij besluit van 7 april 2011 heeft het Uwv, op basis van bevindingen uit zowel verzekeringsgeneeskundig als arbeidskundig onderzoek, vastgesteld dat voor appellant geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij met ingang van 25 april 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 22 augustus 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant verwezen naar hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd en zich daarnaast op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 maart 2011 heeft onderschreven en het beroep ongegrond heeft verklaard. Appellant is, zo blijkt uit het hoger beroepschrift, van mening dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hebben gehouden met zijn klachten. De ingebrachte informatie van NOAGG waaruit, naar de mening van appellant, blijkt dat hij depressief is, komt onvoldoende terug in de FML.
3.2.
In verweer stelt het Uwv, onder verwijzing naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts W.C. Hovy van 30 juni 2011, dat het bestreden besluit gebaseerd is op een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Voorts stelt het Uwv dat noch in beroep noch in hoger beroep nadere medische informatie is overgelegd ter verdere motivering van het standpunt van appellant dat de FML onjuist moet worden geacht.
4.1.
De Raad komt tot de volgende overwegingen.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat aan het bestreden besluit een voldoende zorgvuldig en volledig medisch onderzoek ten grondslag ligt.
4.3.
In dit kader wordt van belang geacht dat appellant op het spreekuur van de verzekeringsarts M. Hamidzai zowel lichamelijk als psychisch is onderzocht en dat de verzekeringsarts voorts verkregen inlichtingen van de appellant behandelend arts,
dr. M. Cuhadar, werkzaam bij het Centrum voor Transculturele Geestelijke Gezondheidszorg NOAGG, bij zijn beoordeling betrokken heeft. Gelet op de bevindingen uit zijn onderzoek heeft de verzekeringsarts, zo blijkt uit de FML van 11 maart 2011, appellant beperkt geacht ten aanzien van zware rug-, been-, nek-, en armbelastende factoren. Daarnaast zijn er psychische beperkingen aangenomen. Vervolgens heeft de bezwaarverzekeringsarts W.C. Hovy, in het kader van de heroverweging in bezwaar, appellant eveneens op het spreekuur gezien en zowel een lichamelijk als psychisch onderzoek bij appellant verricht. Tevens heeft de bezwaarverzekeringsarts de in bezwaar verkregen informatie van pijnspecialist dr. B. Lo en dr. Cuhadar en informatie verkregen naar aanleiding van de hoorzitting bij zijn beoordeling betrokken. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van 30 juni 2011, uitgaande van de bevindingen uit zijn onderzoek, voldoende gemotiveerd waarom er geen aanleiding bestaat om andere danwel zwaardere beperkingen aan te nemen dan vastgesteld door de verzekeringsarts en neergelegd in de eerder genoemde FML.
4.4.
Nu uit de rapporten van de artsen van het Uwv blijkt dat, anders dan appellant stelt, wel degelijk kennis is genomen van de informatie van NOAGG en deze informatie onder meer heeft geleid tot het aannemen van psychische beperkingen vanwege de aanwezigheid van een depressie en er voorts in hoger beroep geen nieuwe medische informatie is overgelegd die een ander licht doet schijnen op appellants gezondheidstoestand op de datum in geding, wordt door de Raad geen aanleiding gezien anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan en wordt de juistheid van de FML van 11 maart 2011 onderschreven.
4.5.
Ervan uitgaande dat de beperkingen van appellant juist zijn gewaardeerd, en gezien de notities functiebelasting en in aanvulling daarop het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 18 augustus 2011 waarin de voorkomende signaleringen afdoende zijn toegelicht, is de Raad van oordeel dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, waarbij het verlies aan verdiencapaciteit is gesteld op minder dan 35%, passend zijn voor appellant.
4.6.
Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet.
5.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en L.J.A. Damen als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 april 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) J.C. Hoogendoorn
IvR