ECLI:NL:CRVB:2014:1120
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en intrekking van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting en terugvordering van bijstandsbedragen
In deze zaak gaat het om de herziening en intrekking van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) in verband met een schending van de inlichtingenverplichting door de appellant. Appellant ontving van 7 april 2006 tot 1 maart 2011 bijstand, maar er ontstond twijfel over de rechtmatigheid van deze bijstand na een melding dat hij zijn woning onderverhuurde. De Dienst Sociale Zaken en Werk voerde een onderzoek uit, waaruit bleek dat appellant mogelijk werkzaamheden verrichtte voor ACN Europe BV. Dit leidde tot een administratief onderzoek en uiteindelijk tot een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Groningen om de bijstand te herzien en terug te vorderen. De terugvordering werd vastgesteld op een bedrag van € 24.039,76.
De rechtbank Groningen verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging. Tijdens de zitting werd duidelijk dat appellant erkende dat hij in de periode in geding werkzaamheden voor ACN had verricht, maar hij betwistte dat de inkomsten ten goede waren gekomen aan hem. Hij stelde dat de inkomsten op een rekening van een vennootschap onder firma waren gestort, die door hem en zijn partner werd gedreven, en dat zijn partner de rekening leeghaalde.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant, ondanks zijn beweringen, redelijkerwijs kon beschikken over de gelden op de rekening van de vennootschap onder firma. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, omdat appellant niet kon aantonen dat hij niet over de inkomsten kon beschikken. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep werd openbaar uitgesproken op 1 april 2014.