In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem. De zaak betreft de ambtenaar, betrokkene, die werd ontslagen wegens plichtsverzuim. De Raad concludeert dat betrokkene ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het plichtsverzuim op 12 december 2008. De Raad oordeelt dat er gerede twijfel bestaat over haar psychiatrisch toestandsbeeld op het moment dat zij de justitiële documenten in haar bezit kreeg en deze meenam. Deze twijfel moet in het voordeel van betrokkene worden uitgelegd. Het primaire onvoorwaardelijke strafontslag kan in rechte geen stand houden, terwijl het subsidiaire ontslag op grond van artikel 99, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) wel standhoudt, omdat het bestuur een gegarandeerde voorziening heeft verbonden aan dit ontslag. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak en het besluit van het bestuur van 16 maart 2010, en herroept het besluit van 10 november 2009 voor zover het het strafontslag betreft. Tevens wordt het bestuur veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die in totaal € 2.678,50 bedragen.