ECLI:NL:CRVB:2014:1088
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van WW-uitkering met boete wegens schending van inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van een WW-uitkering van appellant. Appellant, die sinds 1 september 2009 een WW-uitkering ontving, had in april 2011 een dienstverband bij een werkgever, maar heeft nagelaten dit aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) te melden. Na beëindiging van zijn dienstverband in oktober 2011 is appellant als zelfstandige gaan werken, maar ook deze werkzaamheden heeft hij niet gemeld aan het Uwv. Het Uwv heeft daarop zijn uitkering per 1 april 2011 herzien en een bedrag van € 14.455,96 teruggevorderd, alsook een boete van € 1.080,- opgelegd wegens het niet melden van zijn werkhervatting.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het Uwv heeft het terug te vorderen bedrag verlaagd naar € 11.153,01 en de boete naar € 820,-. De rechtbank Noord-Nederland heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat appellant niet had voldaan aan zijn verplichting om het Uwv onverwijld op de hoogte te stellen van feiten die van invloed konden zijn op zijn recht op uitkering.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij ervan uitging dat het niet verlengen van zijn inschrijving als werkzoekende voldoende was. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant op de hoogte was van zijn verplichtingen uit de WW en dat het niet melden van zijn werkzaamheden een schending van artikel 25 van de WW opleverde. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de opgelegde boete evenredig is aan de ernst van de schending. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.