ECLI:NL:CRVB:2014:1087
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verrekening van inkomsten als startende zelfstandige met WW-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugvordering van een WW-uitkering van appellant, die als startende zelfstandige inkomsten heeft genoten. Appellant had in 2009 toestemming gekregen om een eigen bedrijf te starten met behoud van zijn WW-uitkering. De WW-uitkering werd over deze periode als voorschot betaald en later verrekend met de inkomsten die appellant had verdiend. Dit leidde tot een terugvordering van € 6.614,09 door het Uwv, wat appellant betwistte. Hij stelde dat het Uwv hem niet duidelijk had geïnformeerd over de mogelijkheid van terugbetaling van de WW-uitkering en dat de ondernemersaftrek niet was meegenomen in de berekening van zijn inkomsten.
De Raad oordeelde dat appellant voldoende was geïnformeerd over de verrekening van zijn inkomsten met de WW-uitkering. In eerdere communicatie, waaronder een gesprek met een werkcoach en de toekenningsbesluiten, was appellant gewezen op de voorwaarden en de gevolgen van het ontvangen van een WW-uitkering tijdens de startperiode van zijn onderneming. De Raad concludeerde dat de beroepsgrond van appellant niet slaagde, omdat hij had kunnen weten dat de ondernemersaftrek in aanmerking zou worden genomen bij de berekening van zijn inkomsten. De uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie van het Uwv naar uitkeringsgerechtigden over de voorwaarden van hun uitkering en de gevolgen van het starten van een onderneming terwijl men een WW-uitkering ontvangt. De Raad bevestigde dat de appellant niet onterecht was teruggevorderd, omdat hij op de hoogte had moeten zijn van de relevante regelgeving.