In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de intrekking van bijstand aan betrokkene door het college van burgemeester en wethouders van Westervoort. Betrokkene ontving sinds 17 januari 2001 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De intrekking van de bijstand was gebaseerd op anonieme tips en een onderzoek door de sociale recherche, die concludeerde dat betrokkene niet op het opgegeven adres woonde. De Raad heeft vastgesteld dat het lage water- en energieverbruik van betrokkene op zichzelf niet voldoende was om de intrekking te rechtvaardigen. Betrokkene had verklaard dat zij tijdelijk bij haar dochter verbleef vanwege zwangerschapscomplicaties, wat door het lage verbruik werd ondersteund. De rechtbank Arnhem had eerder geoordeeld dat de intrekking niet enkel op het lage verbruik kon worden gebaseerd en had appellant de gelegenheid gegeven om aanvullende feiten aan te dragen.
In hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat de intrekking van de bijstand over de periode van 6 juni 2010 tot 27 september 2010 niet deugdelijke motivering had, maar dat er voor de periode daarna wel voldoende gronden waren voor intrekking. De Raad heeft geconcludeerd dat betrokkene haar inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat zij langere tijd niet op het uitkeringsadres verbleef. De Raad heeft het beroep van appellant ten dele gegrond verklaard, de eerdere uitspraken van de rechtbank vernietigd en het besluit van 30 mei 2011 herroepen voor het deel dat betrekking heeft op de intrekking van de bijstand over de periode van 6 juni 2010 tot 27 september 2010. Appellant is veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die zijn begroot op € 974,-.