ECLI:NL:CRVB:2014:1067
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake inlichtingenverplichting en bijstandsverlening bij stelselmatig belenen van juwelen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de herziening en terugvordering van bijstandsuitkeringen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan de orde is. Appellanten ontvingen sinds februari 2002 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college heeft de bijstand herzien en teruggevorderd, omdat appellanten sieraden hadden beleend bij de Bank van Lening, wat leidde tot de conclusie dat zij niet voldaan hadden aan hun inlichtingenverplichting. De rechtbank heeft de beroepen van appellanten gegrond verklaard, maar het college heeft in hoger beroep de beslissing van de rechtbank bestreden.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellanten de inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van de beleningen. Dit heeft geleid tot onduidelijkheid over hun financiële situatie, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De Raad oordeelt dat het stelselmatig belenen van goederen bij een bank van lening kan duiden op vermogen en dat appellanten gehouden waren om dit te melden. De Raad concludeert dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij niet over de verpande goederen konden beschikken en dat de geleende bedragen als inkomsten moeten worden beschouwd.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij de terugvordering van de bijstand is gehandhaafd. De Raad oordeelt dat appellanten niet zijn tekortgedaan door de terugvordering en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 25 maart 2014.