ECLI:NL:CRVB:2014:1024

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 maart 2014
Publicatiedatum
27 maart 2014
Zaaknummer
13-1855 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om functieonderhoud door de korpschef van politie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, werkzaam als rechercheur bij de politieregio Hollands Midden, had een aanvraag ingediend voor functieonderhoud, welke door de korpschef was afgewezen. De korpschef stelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat zijn werkzaamheden wezenlijk afweken van de functiebeschrijving van rechercheur. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Raad oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat hij de zelfstandigheid bezat die vereist is voor het zelfstandig coördineren van een deelproject, een taak die specifiek is voor de functie van senior rechercheur. De Raad concludeerde dat de werkzaamheden van de appellant, zoals het maken van ontnemingsrapporten en het verrichten van financieel onderzoek, onder de taken van de rechercheur vallen en niet wezenlijk afwijken van de functiebeschrijving. De Raad bevestigde dat de korpschef de aanvraag om functieonderhoud op goede gronden had afgewezen.

De Raad merkte op dat de overgang naar een functie binnen het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) niet relevant was voor de beoordeling van de aanvraag om functieonderhoud. De rechtbank had ten onrechte betekenis toegekend aan deze omzetting. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van de gronden, en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/1855 AW
Datum uitspraak: 27 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
20 februari 2013, 12/10204 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio Hollands Midden. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
Namens appellant heeft mr. N.D. Dane, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dane. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G. Revet.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was werkzaam bij de districtsrecherche van het politiekorps Hollands Midden in de functie van rechercheur (schaal 7). Bij brief van 20 april 2011 heeft de korpschef appellant geïnformeerd over zijn uitgangspositie voor de overgang naar het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). In deze brief heeft de korpschef appellant gewezen op de mogelijkheid functieonderhoud aan te vragen. Op 20 mei 2011 heeft appellant een aanvraag ingediend voor functieonderhoud.
1.2. Na een voorgenomen besluit en een zienswijzeprocedure heeft de korpschef bij besluit van 21 oktober 2011 het verzoek om functieonderhoud afgewezen.
1.3. Bij besluit van 12 september 2012 heeft de korpschef het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. De korpschef heeft dit besluit ingetrokken om appellant in de gelegenheid te stellen alsnog te reageren op een geschrift van 21 augustus 2012 waarin een functiekundige een aantal vragen van de bezwaaradviescommissie heeft beantwoord. Nadat appellant had gereageerd, heeft de korpschef bij besluit van 15 januari 2013 (bestreden besluit) onder verwijzing naar het advies van de bezwarenadviescommissie het bezwaar van appellant wederom ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd dat de rechtbank door te overwegen dat de functiebeschrijving van rechercheur niet in de weg heeft gestaan aan een goede omzetting naar de functie binnen het LFNP, heeft miskend dat de overgang naar het LFNP niet heeft plaatsgevonden. Verder heeft appellant aangevoerd dat hij verschillende werkzaamheden uitvoert die zijn te scharen onder taken die behoren tot de functiebeschrijving van senior rechercheur (schaal 8).
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 2, tweede lid, van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp) bepaalt dat de ambtenaar in de aanvraag tot functieonderhoud aannemelijk maakt dat hij gedurende ten minste een jaar op enig moment binnen de referteperiode feitelijk opgedragen werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functie en in samenhang daarmee de voor hem geldende functiebeschrijving. Artikel 4, aanhef en onder c, van de Trfp bepaalt dat het bevoegde gezag een aanvraag om functieonderhoud afwijst indien de feitelijke werkzaamheden niet wezenlijk afwijken van de functie van de ambtenaar en in samenhang daarmee van de voor hem geldende functiebeschrijving.
4.2.
Het maken van ontnemingsrapporten en het verrichten van financieel onderzoek door appellant vallen onder de in de functiebeschrijving rechercheur opgenomen taken van het uitvoeren en verrichten van recherche-onderzoeken en het verzamelen, analyseren en interpreteren van gegevens. Het standpunt van appellant dat het verzamelen, analyseren en interpreteren van gegevens alleen ziet op de door het RIC/DIC verzamelde gegevens, vindt geen steun in de functiebeschrijving. Deze is op dit onderdeel gelijkluidend aan de functiebeschrijving van senior rechercheur. Dat betekent dat het in beide functies tot de taak van de functievervuller behoort om informatie te verzamelen, te analyseren en te interpreteren. Dat appellant zich bij zijn recherchewerk met name richt op financieel onderzoek maakt dat sprake is van een taakaccent binnen de functie maar niet dat zijn werkzaamheden wezenlijk afwijken van de in de functiebeschrijving opgenomen taken.
4.3.
De werkzaamheden met betrekking tot huiszoekingen behoren tot het standaard recherchewerk en vallen onder het hoofdbestanddeel ‘overige taken’ dat inhoudt dat alle voorkomende werkzaamheden in relatie tot de functie worden verricht. In zijn brief van
21 augustus 2012 geeft de functiekundige aan dat het bij de werkzaamheden met betrekking tot huiszoekingen gaat om werkzaamheden die passen bij rechercheonderzoek, verlopen volgens een standaardprocedure en uitvoerend van aard zijn. Appellant heeft dit niet weerlegd. Ter zitting heeft appellant nog verklaard dat het de senior rechercheur is die beslist over een huiszoeking of die appellant daartoe een opdracht geeft. De Raad concludeert dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat bij deze werkzaamheden van hem een zodanige zelfstandigheid wordt verwacht dat sprake is van het zelfstandig coördineren van een deelproject, een taak die is opgenomen in de functiebeschrijving van de senior rechercheur.
4.4.
Niet in geschil is dat appellant meermalen dossiers heeft samengesteld en processen-verbaal heeft geschreven met meerdere samenhangende zaken of verdachten. Het samenstellen van een dossier en het opstellen van een proces-verbaal valt onder de taak ‘handelt het onderzoek af en maakt proces-verbaal op’, die in de functiebeschrijving van rechercheur is opgenomen. In de brief van 21 augustus 2012 geeft de functiekundige aan dat de zelfstandigheid van appellant bij meer omvangrijke zaken beperkt is en dat deze werkzaamheden plaatsvinden onder directe aansturing van een leidinggevende. Appellant heeft dit niet weerlegd. Er is dan ook geen grond om aan te nemen dat bij de werkzaamheden van appellant aan omvangrijke dossiers sprake is van een dieptespecialisatie in de zin van de functiebeschrijving van senior rechercheur.
4.5.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak terecht heeft geoordeeld dat de korpschef de aanvraag om functieonderhoud op goede gronden heeft afgewezen.
4.6.
Appellant heeft wel terecht aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte betekenis heeft toegekend aan de omzetting van de functie van appellant naar een functie binnen het LFNP. De overgang naar een LFNP-functie is immers niet van belang voor het antwoord op de vraag of een verzoek om functieonderhoud dient te worden afgewezen. Op grond van artikel 4 van de Trfp wijst de korpschef een verzoek om functieonderhoud af indien bij de feitelijke werkzaamheden van de aanvrager sprake is van de in dat artikel genoemde situaties. De gang van zaken rond de daadwerkelijke overgang naar een LFNP-functie is daarbij niet relevant. Overigens is ook niet gebleken, zoals de rechtbank lijkt aan te nemen, dat een overgang naar een functie binnen het LFNP in het geval van appellant al heeft plaatsgevonden. Een en ander kan echter niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, omdat de overige overwegingen van de uitspraak het oordeel van de rechtbank kunnen dragen.
4.7.
Het hoger beroep slaagt dan ook niet en de aangevallen uitspraak zal, met verbetering van de gronden, worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en K.J. Kraan en
W.J.A.M. van Brussel als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2014.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) B. Rikhof

IJ