ECLI:NL:CRVB:2014:1021

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 maart 2014
Publicatiedatum
27 maart 2014
Zaaknummer
12-4671 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens ongeschiktheid en grensoverschrijdend gedrag in het ambtenarenrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het ontslag van betrokkene wegens ongeschiktheid voor zijn functie als Teamleider Mobiliteit werd herroepen. Betrokkene had zich schuldig gemaakt aan grensoverschrijdend gedrag, waaronder verbaal agressief gedrag en seksuele intimidatie. Het college van burgemeester en wethouders van Haarlem had betrokkene ontslagen op basis van een rapport van Bureau Bezemer & Kuiper, dat meldingen van ongewenst gedrag door medewerkers had onderzocht. De rechtbank oordeelde dat het college het verbetertraject van betrokkene ten onrechte had afgebroken, omdat er geen recente meldingen van ongewenst gedrag waren na de beoordeling in december 2008. Betrokkene stelde dat hij geen blijk had gegeven van grensoverschrijdend gedrag, terwijl het college aanvoerde dat de gedragingen zo ernstig waren dat een verbeterkans niet meer zinvol was. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordeelde dat het college het verbetertraject ten onrechte had afgebroken en veroordeelde het college in de proceskosten van betrokkene. De uitspraak werd openbaar gedaan op 27 maart 2014.

Uitspraak

12/4671 AW, 12/4997 AW
Datum uitspraak: 27 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
30 juli 2012, 11/2727 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (college)
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. R.C.M. Klatten hoger beroep ingesteld.
Namens het college heeft mr. J.P. Dikker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2014. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Klatten. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Dikker, mr. C. Laros-van der Jagt, mr. drs. R.T. van Loon en Y. Pol.

OVERWEGINGEN

1.1. Betrokkene was werkzaam als Teamleider Mobiliteit van de afdeling HRM Services en Advies van de hoofdafdeling Middelen en Services van de [naam gemeente].
1.2. In maart en september 2008 heeft de op 1 januari 2008 nieuw aangetreden leidinggevende B functioneringsgesprekken met betrokkene gehouden. In het laatste gesprek is betrokkene voorgehouden dat hij soms ongepast (te agressief) gedrag vertoont. Voorts hebben twee medewerkers laten weten dat betrokkene niet altijd respectvol en vertrouwelijk met informatie omgaat. Ook in het leidinggeven moet betrokkene zich verder ontwikkelen.
1.3. In december 2008 is een beoordeling opgesteld van het functioneren van betrokkene in de periode van 1 januari 2008 tot en met 9 december 2008. Daarin is onder meer opgenomen dat betrokkene regelmatig verbaal agressief is en dat hij zijn emoties beter onder controle moet houden. Recentelijk ging betrokkene nog ‘uit zijn dak’ over een zakelijk verschil van mening. Hij kan intimiderend overkomen. In 2009 zullen de verbeterpunten worden geëvalueerd.
1.4. Naar aanleiding van meldingen door medewerkers van ongewenst gedrag van betrokkene heeft het college in maart 2009 aan het (externe) Bureau Bezemer & Kuiper (B&K) opdracht gegeven ter zake onderzoek te doen. In mei 2009 heeft B&K rapport uitgebracht van het onderzoek.
1.5. Gelet op de resultaten van dit onderzoek heeft het college betrokkene bij brief van 18 mei 2009 bericht dat hij zich aan de volgende ongewenste omgangsvormen heeft schuldig gemaakt: 1. dreigen; 2. stemmingswisselingen; 3. niet integer omgaan met persoonlijke informatie; 4. lijfelijk gedrag; 5. tijdens afdelingsuitjes/borrels te veel drinken; 6. seksuele intimidatie; en 7. het met zijn medewerkers bespreken van de werkrelatie tussen hem en zijn leidinggevende B.
1.6. Na zijn voornemen daartoe aan betrokkene kenbaar te hebben gemaakt, waarop deze schriftelijk heeft gereageerd, heeft het college betrokkene bij besluit van 27 oktober 2009 met ingang van 1 november 2010 ontslag verleend wegens ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking anders dan op grond van ziekten of gebreken, bedoeld in artikel 8:6 van het Ambtenarenreglement 1995. Bij beslissing op bezwaar van 15 juni 2010 (bestreden besluit) heeft het college dit ontslagbesluit gehandhaafd.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het primaire ontslagbesluit herroepen. Daarbij heeft de rechtbank als haar oordeel gegeven dat het onderzoek van B&K betrouwbaar is, dat er geen reden is te twijfelen aan de resultaten van het onderzoek en dat de betrokkene verweten gedragingen als grensoverschrijdend gedrag kunnen worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft verder overwogen dat betrokkene bij de beoordeling in december 2008 uitdrukkelijk een verbetertraject tot en met juli 2009 is aangeboden. In 2009 hebben evenwel geen functioneringsgesprekken meer plaatsgevonden en evenmin een beoordeling waarbij de verbeterpunten konden worden geëvalueerd. Volgens de rechtbank heeft het college het verbetertraject aldus te vroeg afgebroken. Daarbij is erop gewezen dat de in het rapport van B&K vermelde gedragingen alle dateren van vóór de beoordeling van december 2008 en dat niet is gebleken van voortgaand ongewenst gedrag daarna.
3.1.
Betrokkene heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd met de stelling dat hij geen blijk heeft gegeven van grensoverschrijdend gedrag.
3.2.
Het college heeft, kort weergegeven, aangevoerd dat uit het rapport van B&K gedragingen van betrokkene aan het licht zijn gekomen die het college tevoren niet bekend waren en die zo ernstig waren dat het geven van een verbeterkans niet zinvol (meer) was.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gezien de inhoud van het rapport van B&K is er alle reden voor de conclusie dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan grensoverschrijdend gedrag dat zeker voor een leidinggevende niet passend is. De in het rapport weergegeven verklaringen van collega’s geven in dat opzicht een duidelijk beeld, zelfs al zou op onderdelen sprake zijn van niet of minder waarheidsgetrouwe verklaringen. De door betrokkene overgelegde verklaringen van (andere) collega’s kunnen daarin op zichzelf geen verandering brengen. Gelet hierop moet ervan uit worden gegaan dat de onder 1.5 vermelde gedragingen betrokkene terecht zijn verweten. Een uitzondering moet evenwel worden gemaakt voor gedraging 6. Seksuele intimidatie in eigenlijke zin is niet komen vast te staan. Voor zover daarvan in het rapport sprake is, gaat het om een gebeurtenis die pas na zeer geruime tijd bij de leidinggevende is gemeld en waarover niet voldoende duidelijke en gelijkluidende verklaringen zijn afgelegd.
4.2.
Hieruit volgt dat het hoger beroep van betrokkene niet slaagt.
4.3.
Het college heeft bevestigd dat de onder 1.5 vermelde gedragingen 2, 3 en 7 al vóór de beoordeling van december 2008 bij de leidinggevende van betrokkene bekend waren. Dit stond deze leidinggevende niet in de weg betrokkene toen een verbeterkans te geven. Aangezien het overgrote deel van het overige gedrag zich volgens de afgelegde verklaringen geregeld en gedurende een lange reeks van jaren heeft voorgedaan, kan niet worden uitgesloten dat op zijn minst iets daarvan eerder al aan de leidinggevende(n) bekend was. Afgezien daarvan moet worden geoordeeld dat (ook) dit overige gedrag niet zo ernstig was dat het geven van gelegenheid aan betrokkene om zich te verbeteren niet zinvol was. In het licht van de in de aangevallen uitspraak vermelde vaste rechtspraak van de Raad op dit punt moet daarom met de rechtbank worden geoordeeld dat het college het al ingezette verbetertraject van betrokkene ten onrechte heeft afgebroken.
4.4.
Het hoger beroep van het college slaagt dus evenmin. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5.
Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de proceskosten van betrokkene. Deze kosten worden begroot op € 974,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- bepaalt dat van het college een griffierecht van € 466,- wordt geheven;
- veroordeelt het college in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 974,-.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en
J.N.A. Bootsma als leden, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2014.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) P. Uijtdewillegen

HD