Uitspraak
OVERWEGINGEN
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij voert hierbij
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van haar echtgenoot op 24 augustus 2011 een bedrag van € 321.943,25 ontvangen. Dit bedrag werd als in aanmerking te nemen middelen beschouwd, wat leidde tot de terugvordering van eerder verleende bijstand. Appellante stelde dat zij onder testamentair bewind stond en dat dit de toepassing van artikel 58, eerste lid, onder f, ten eerste, van de WWB in de weg stond. De Raad oordeelde echter dat het enkele feit dat appellante onder bewind stond, niet belette dat de kosten van bijstand voor levensonderhoud uit het onder bewind staande vermogen konden worden betaald. De Raad bevestigde dat de aanspraak op het erfdeel ontstond op het moment van overlijden van de erflater, en dat appellante op dat moment al aanspraak had op haar erfdeel. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.