ECLI:NL:CRVB:2014:1005

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2014
Publicatiedatum
26 maart 2014
Zaaknummer
12-4036 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en afwijzing van bijstandsaanvragen wegens onduidelijke inkomsten- en vermogenssituatie

In deze zaak gaat het om de intrekking en afwijzing van bijstandsaanvragen van appellanten, die sinds geruime tijd bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die de beroepen van appellanten tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen ongegrond heeft verklaard. De Raad stelt vast dat de bijstand van appellanten op 1 januari 2010 is ingetrokken vanwege een onduidelijke inkomsten- en vermogenssituatie, na een huiszoeking waarbij kostbare goederen en administratie in beslag zijn genomen. Appellanten hebben geen rechtsmiddelen aangewend tegen dit besluit.

Vervolgens hebben appellanten zich opnieuw gemeld voor bijstand, maar het college heeft hun aanvragen afgewezen omdat zij niet de gevraagde gegevens hebben verstrekt. De Raad oordeelt dat appellanten niet hebben aangetoond dat er sprake is van een wijziging in hun omstandigheden die recht zou geven op bijstand. De Raad benadrukt dat het aan appellanten is om opheldering te verschaffen over hun financiële situatie, wat zij niet hebben gedaan. De enkele stelling dat er geen inkomsten meer zijn, is onvoldoende om recht op bijstand te claimen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

12/4036 WWB, 12/4037 WWB, 12/4038 WWB, 12/4039 WWB, 12/4040 WWB,
12/4041 WWB
Datum uitspraak: 25 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 6 juni 2012, 10/2001, 11/1117, 11/1873 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. S.F.J. Bergmans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2014. Voor appellanten is verschenen mr. Bergmans. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. H.J.A. Jansen, advocaat.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen sinds geruime tijd bijstand naar de norm voor gehuwden, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
In het kader van een opsporingsonderzoek onder de projectnaam LIVE heeft onder leiding van de officier van justitie op 26 januari 2010 een huiszoeking plaatsgevonden in de woning van appellanten. Hierbij werden diverse kostbare goederen en administratie in beslag genomen. Naar aanleiding hiervan heeft het college bij besluit van 29 januari 2010 de bijstand van appellanten met ingang van 1 januari 2010 ingetrokken, omdat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld vanwege een onduidelijke inkomsten- en vermogenssituatie. Tegen dit besluit hebben appellanten geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Vervolgens heeft de Afdeling Werk en Inkomen van de gemeente [gemeente], unit sociale recherche, een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand. In dat kader is onder andere dossieronderzoek verricht, zijn (bank)gegevens opgevraagd bij de Belastingdienst, en is informatie bij de Dienst Wegverkeer (RDW) ingewonnen. Uit dat onderzoek is onder meer naar voren gekomen dat sprake was van onbekende bankrekeningen, al dan niet met een aanzienlijk saldo, dat op 4 december 2009 twee laptops à € 1.033,96 contant zijn afgerekend, dat op 9 januari 2010 een sauna-abonnement van € 1.007,50 contant is betaald, en dat vanaf 25 januari 2010 een Dodge Caravan, met een dagwaarde van € 8.418,-, op naam van appellante staat. Verder heeft op
17 maart 2010 een schouw plaatsgevonden op het adres van appellanten, waarbij de inboedel van de woning is getaxeerd op € 50.000,-, de sieraden op € 16.500,- en de verbouwing van de woning, bestaande uit een aanbouw, op € 64.464,-. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 20 mei 2010.
1.4.
Op 1 maart 2010 hebben appellanten zich opnieuw gemeld voor een aanvraag om bijstand. Bij brieven van 24 en 31 maart 2010, 20 en 26 april 2010, 21 mei 2010, en 4, 21 en 28 juni 2010 heeft het college appellanten verzocht steeds uiterlijk voor de in die brieven genoemde data hun aanvraag om bijstand aan te vullen met de in die brieven genoemde gegevens. Bij de laatste brief van 28 juni 2010 heeft het college appellanten onder meer verzocht uiterlijk voor 2 juli 2010 bewijsstukken te verschaffen van hun inkomsten, omdat uit eerder onderzoek is gebleken dat er bronnen van inkomsten zijn die niet samenhangen met een uitkering. Het college heeft appellanten ook verzocht om bewijsstukken waaruit blijkt hoe zij het sauna-abonnement hebben betaald.
1.5.
Bij besluit van 5 juli 2010 (besluit 1) heeft het college de aanvraag om bijstand op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld, omdat appellanten de bij brief van 28 juni 2010 verzochte gegevens niet hebben verschaft.
1.6.
Op 19 juli 2010 hebben appellanten zich wederom gemeld om bijstand aan te vragen. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het college nogmaals verzocht om gegevens en informatie om de financiële situatie van appellanten te kunnen beoordelen en vast te stellen. Appellanten hebben, samengevat, verklaard dat er geen inkomsten zijn en dat het sauna-abonnement door een vriend is betaald. Bij besluit van 7 oktober 2010 (besluit 2) heeft het college deze aanvraag afgewezen, omdat appellanten onvoldoende gegevens hebben verschaft.
1.7.
Bij besluit van 11 november 2010 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen besluit 1 gegrond verklaard, alsnog inhoudelijk op het bezwaar beslist en de aanvraag afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellanten niet hebben aangetoond dat sprake is van een wijziging in de omstandigheden waardoor zij nu wel recht hebben op bijstand. Er is nog steeds sprake van een onduidelijke inkomsten- en vermogenssituatie.
1.8.
Bij besluit van 23 mei 2011 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar tegen besluit 2 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
3.
Appellanten hebben zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Partijen hebben ter zitting desgevraagd bevestigd dat ten aanzien van de aanvragen om bijstand de te beoordelen perioden lopen van 1 maart 2010 tot en met 5 juli 2010 en van
19 juli 2010 tot en met 7 oktober 2010.
4.2.
Appellanten hebben zich op 1 maart 2010 en 19 juli 2010 gemeld om bijstand aan te vragen. Indien periodieke bijstand is beëindigd of ingetrokken en de betrokkene een aanvraag indient gericht op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum, ligt het op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden in die zin dat hij op dat latere tijdstip wel voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand.
4.3.
Appellanten hebben, anders dan zij hebben betoogd, niet aangetoond dat hun omstandigheden in de perioden hier van belang zijn gewijzigd ten opzichte van de situatie die aanleiding gaf de bijstand in te trekken met ingang van 1 januari 2010. Gelet op het feit dat de intrekking van de bijstand is gebaseerd op een onduidelijke inkomsten- en vermogenssituatie, had het op de weg van appellanten gelegen om opheldering te verschaffen over de herkomst van de inkomsten en het vermogen. Appellanten hebben evenwel geen informatie verschaft over de aard, de omvang of de herkomst van hun inkomsten die zij kennelijk hebben genoten, en evenmin of deze inkomsten daadwerkelijk zijn gestopt en of er nog tegoeden aanwezig zijn. De enkele stelling van appellanten dat er ten tijde in geding geen sprake meer was van inkomsten en dat zij toentertijd in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden, is onvoldoende. Dat de laptops en het sauna-abonnement door derden zouden zijn betaald is, mede gelet op de in de woning van appellanten aangetroffen aankoopfacturen, niet aannemelijk gemaakt. De aanvragen zijn dan ook terecht afgewezen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt daarom, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en A.M. Overbeeke en
G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2014.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) M. Sahin

HD